Filosofische columns

 

 

 

Inhoudsopgave

 

1.       Van Descartes tot Neurosciences  2

2.       Psychopathologie van de diagnose   4

3.       Over Soma en Psyche   6

4.       Leven uit Chaos  7

5.       Leven tot het jaar 2500   10

6.       Prozac of Plato: de psychiater, de filosoof en de romanschrijver …    12

7.       Leven als evolutionair project…    15

8.       Over het goede gebruik van het onderbewuste   17

9.       Hopeloos gelukkig of gelukkig hopeloos?  19

10.         Van klacht naar kracht  22

11.         Denkt u in woorden of in beelden?  24

12.         Geluk als levensstijl 27

13.         Therapie als kunst  31

14.         Wetenschap als misverstand   34

15.         De mens als tragisch dier  36

16.         De mens als evolutionair speler  38

17.         Geluk hebben of gelukkig zijn... 41

18.         Kunnen we nog "neen" zeggen?  43

19.         Uiteindelijk moet niets! 45

20.         De kwestie van het geluk: het principe van geluk als prioriteit  48

21.         Emoties en levenskeuzes  56

22.         Heeft de mens God nog nodig?  59

 

 

 

1.   Van Descartes tot Neurosciences

Over dualisme, reductionisme, splijtzwammen en het eerstepersoonsperspectief

Van Plato, via het neo-platonisme en de christelijke kerkvaders, over Descartes tot en met de dag van vandaag, loopt een rechtstreekse lijn als een splijtzwam door ons denken. Niet alleen de gewone man of vrouw in de straat maar ook een aantal grote denkers zijn erdoor aangetast als door een soort intellectuele athlete's foot die buitengewoon hardnekkig blijkt te zijn.

De splijtzwam in kwestie is het idee van de twee werelden: de materiële wereld en de (niet-materiële) geestelijke wereld. Meer bepaald: het idee van het speciale, het spirituele, van de "ziel", van het niet-te-vatten, het unieke, het transcendentale, het niet-materiële in de mens. De mens zou door zijn bewustzijn boven de materie en boven de dieren uitstijgen. Hoe zou immers dode materie uit zichzelf ooit tot levende materie en, sterker nog, tot bewustzijn kunnen leiden?

Misverstanden

In verband met het bewustzijn is er een diepe verwarring over wat "begrijpen" zou kunnen betekenen. Vaak lijkt te worden bedoeld het oninvoelbare, het onvoorstelbare van het bewust­zijn. Er is inderdaad een asymmetrie in de manier waarop we het bewustzijn kunnen "kennen". Enerzijds ervaren we het eigen bewustzijn immers onmiddellijk en rechtstreeks, van binnen uit, via het eigen zenuwstelsel, vanop een eerstepersoons­perspectief. Anderzijds hebben wij nooit rechtstreeks toegang tot het bewustzijn van anderen. Van de ander hebben wij altijd slechts een derdepersoonsperspectief en wij kunnen alleen maar beleefdheidshalve aannemen dat de ander waarschijnlijk een bewustzijn heeft en kan denken zoals wijzelf.

Maar dat alles maakt het bewustzijn nog niet bovennatuurlijk of niet-fysisch.

Nauw verwant hiermee is het idee van het onzegbare, het onuitdrukbare en het onmededeelbare, dat we dan op een andere manier zouden moeten "uitdrukken" (non-verbaal, lichaamstaal, muziek, poëzie, kunst …). Vele gewaarwordingen en bewustzijnstoestanden kunnen wij inderdaad niet met taal benoemen, hoewel wij toch denken te "weten" (vaak wordt dat dan "intuïtie" of "aanvoelen" genoemd) dat er "iets" is. Ook dat heeft evenwel niets mysterieus maar is een gevolg van het feit dat gewaar­wor­dingen, bewustzijns­toestanden en emoties een continuüm vormen en dus in principe eindeloos zijn, terwijl de taal uit discrete entiteiten bestaat en dus in principe eindig is. Iets dergelijks kennen we voor kleuren. Een computer kan miljoenen kleuren produceren, terwijl wij slechts enkele woorden hebben om deze kleuren te benoemen. Met andere woorden, onze taal beschikt niet over voldoende fijnmazige en nauwkeurige nuances. (Het Pantone-kleurensysteem of het RGB-systeem werden precies bedacht om aan dit euvel te verhelpen.) Maar dat betekent uiteraard niet dat kleuren principieel onmededeelbaar of een uiting van "iets anders" zouden zijn. Hetzelfde geldt ook voor smaken, geuren, staten van opwinding of verrukking, verliefdheid, enz. Misschien moeten we voor al die gewaar­wordingen en bewustzijns­toe­standen dan ook een soort Pantone-systeem bedenken om er meer zinvol over te kunnen praten. (Het Sanskriet heeft overigens ruim twintig woorden voor wat wij "geest" noemen en Eskimo's zouden wel vijftig woorden voor "sneeuw" hebben.) Maar zo er al "iets meer" zou zijn dat principieel onmede­deel­baar zou zijn, dan is het (relatieve) tekortschieten van de taal daar in ieder geval geen overtuigend argument voor en we beschikken tot dusver ook niet over een niet-talig medium dat het beter zou kunnen doen dan de taal.

Ook grote denkers zijn er ingetuind. Zo publiceerde de Amerikaanse filosoof Thomas Nagel zowat twintig jaar geleden een artikel met als titel "What is it like to be a bat?" waarin hij betoogde dat, hoeveel wij ook onderzoeken en aan de weet komen over de neurofysiologie van een vleermuis, wij toch nooit zullen weten hoe het is om een vleermuis te zijn. Dat is natuurlijk zo, maar het toont alleen maar aan dat wij geen eerstepersoonsperspectief van een vleermuis kunnen hebben.

De Australische filosoof Franck Jackson deed in 1983 iets vergelijkbaars in een gedachten­experi­ment, ditmaal met een vrouwelijke neurofysio­loog, Mary genaamd, die alles over kleuren en de fysio­logie van kleurenperceptie kende, maar zelf kleurenblind was. Welnu, zo argumenteerde Jackson, als Mary door een of andere operatie (het gaat om een gedachtenexperiment!) haar kleuren­zicht zou terugkrijgen, zou zij toch nog iets nieuws bijleren, namelijk haar persoonlijke ervaring van kleuren. Dat toont aan, aldus Jackson, dat objec­tie­ve, wetenschappelijke gegevens nooit alles kunnen zeggen, dat er toch altijd nog iets meer moet zijn. Ook hier wordt dezelfde fout gemaakt: omdat de neurofysiologie ons geen eerstepersoons­perspectief en eerstepersoonservaring van het bewustzijn kan geven, wordt geconcludeerd dat er iets méér moet zijn, iets dat de wetenschap niet kan vatten, iets niet-fysisch. Maar een dergelijke redenering geldt voor heel wat ervaringen. Wij kunnen ook geen rechtstreekse weet hebben van hoe het voor onze partner "voelt" om een kater te hebben, of stijve spieren, of een branderige maag of een volle blaas. Toch zullen wij daar niet uit concluderen dat het in die gevallen om niet-fysische gewaarwordingen gaat waar de wetenschap niets over mee te delen heeft.

Ook de grote filosoof Gottfried Leibniz  (1646-1716) had een dergelijk gedachtenexperiment bedacht. Hij maakte zich zo klein dat hij in de hersenen kon rondlopen en rondkijken. Welnu, zo zei hij, ik zal daar nooit een gedachte, een verlangen of een gewaarwording tegenkomen. Dat willen wij natuurlijk graag geloven. Maar de vraag is, of als hij ze wel zou hebben tegengekomen, hij ze wel herkend zou hebben. Om te kunnen zien zijn immers conceptuele categorieën en denkkaders nodig. Iemand die er geen enkel idee van heeft hoe iets eruit kan zien, zal het ook niet zien, ook niet als het zich onder zijn ogen vertoont. Voor wie de regels van het schaakspel niet kent, voeren de schaakstukken een onbegrijpelijke dans uit en wie niets van voetbal kent, ziet alleen een stel kerels die wild door elkaar hollen. Iemand die geen arts is, kan tien jaar naar een patiënt turen zonder een ziekte te kunnen "zien" of een diagnose te kunnen stellen die een arts op tien minuten kan stellen. Afwezigheid van waarneming is geen waarneming van afwezigheid.

Nog in de vorige eeuw meende de wetenschapsfilosoof Auguste Comte (1798 - 1857) dat het volstrekt onmogelijk zou zijn de samen­stelling van de sterren te kennen, omdat zij veel te ver van ons afstonden. In feite viel de informatie die hij onbereikbaar waande, elke dag op zijn netvlies. Hij kon ze alleen niet "zien". Nauwelijks twintig jaar na zijn uitspraak, hadden sterrenkundigen de spectraallijnen ontdekt en konden ze plots de samen­stelling van de sterren letterlijk uit het licht van de sterren aflezen! Voor wie niet kan lezen is elke tekst Chinees.

Een nieuw reductionisme

In zijn ruchtmakende publicatie uit 1859 heeft Charles Darwin een Copernicaanse revolutie in het denken van de mens teweeggebracht, waarvan de schokgolven nog altijd aan het uitdeinen zijn (en nog lang niet overal aangekomen zijn). Hij maakte immers aannemelijk dat het leven geen van bovenuit, top-down door een grote bureaucraat geleide zaak was geweest, maar een van onderuit, bottom-up, niet-miraculeus, eenvoudig te begrijpen, algoritmisch proces. Hij toonde aan dat de grote creatie uitgesmeerd was over miljoenen jaren, een pandemonium van creatieve wildgroei en meedogenloze selectie. Een proces dat langzaam en met kleine stapjes vooruit is gegaan. Een piramide die van onderuit is opgebouwd.

We begrijpen nu dat materie op zichzelf noch dood, noch levend is, maar dat bepaalde complexe organisaties van materie "leven" vertonen als zij op een bepaalde manier functioneren en "dood" zijn als zij dat niet doen. Leven is geen entiteit maar een vorm van organisatie. Iets dergelijks geldt allicht voor het bewustzijn.

Dat kan tot een andere denkfout leiden. Na het reductionisme naar boven (alles is alleen maar een uiting van de wil van god of van een "élan vital"), kan nu een soort reductionisme naar beneden ontstaan, met name de poging alle processen vanuit hun samenstellende bestanddelen te begrijpen. Onzorgvuldig doordenken van dit idee kan tot intrigerende problemen leiden. Zo kan men zeggen dat er natuurlijk "ergens" wel een verband moet zijn tussen waterstof- en zuurstofmoleculen en een storm. Dat is natuurlijk zo. Er zal ook wel "ergens" een verband zijn tussen de zwaarte­kracht en de economische crisis. Maar veel verder dan dat "ergens een verband" komt men niet. Neurofysiologen zeggen ook dat er "ergens" een verband moet zijn tussen neurotransmitters en het menselijke gedrag…

In al die gevallen is er echter een conceptuele kloof die geen enkele wetenschap op dit ogenblik kan overbruggen. Dat er "ergens iets" moet zijn, daar kunnen we het mee eens zijn, maar wat en hoe kunnen we dit "ergens iets" conceptualiseren?

De discrete charme van de chaos

In alle genoemde voorbeelden hebben we te maken met complexe systemen, en in complexe systemen volstaat het eenvoudige concept van causaliteit niet meer. We hebben andere concepten nodig, andere manieren van zien, d.w.z. andere theorieën (van het Griekse theorein dat zien betekent, verwant met theater). Een voorbeeld is de chaostheorie met haar vreemde attractoren en het door Edward Lorenz in 1972 bedachte butterfly effect, dat wil zeggen dat kleine effecten onvoorspelbaar grote gevolgen kunnen hebben. Er is geen eenvoudige voorspelbaarheid meer. Maar dat betekent niet dat het om bovennatuurlijke verschijnselen zou gaan.

De mens heeft bovendien ook een bewustzijn. In de mate dat hij dat bewustzijn gebruikt, kan en moet hij keuzen maken en is zijn gedrag niet-voorspelbaar. Daardoor heeft de mens ook een biografie en geen zoölogie. Zoölogie is een wetenschap. Een biografie is een literair werkstuk maar geen wetenschap.

In de mate dat de mens een ding is, is hij onder­wor­pen aan de wetten van de dingen. In de mate dat hij een biologisch organisme is, is hij onder­worpen aan de wetmatigheden van de biologie. Maar in de mate dat hij een bewustzijn heeft, kennen we geen een­voudige wetmatigheden die hem zouden kunnen beschrijven, zoals Skinner en de behaviouristen hebben moeten vaststellen. Het gedrag van een mens valt in het laboratorium niet te onderzoeken omdat de mens domweg altijd kan kiezen het spel mee te spelen of niet. Over menselijk gedrag is tot dusver dan ook geen wetenschap mogelijk. Alleen over dingen die zich voorspelbaar gedragen is wetenschap mogelijk. Newton heeft de zwaarte­kracht kunnen bedenken omdat alle dingen altijd en overal blijken te vallen. Als dingen zouden kunnen kiezen of ze willen vallen of niet, dan konden we de zwaartekracht wel afvoeren.

Dat betekent nog altijd niet dat het bewustzijn transcendentaal of bovennatuurlijk of door de wetenschap niet-te-vatten zou zijn. Een onweer of een economisch systeem zijn ook complexe en onvoorspelbare systemen, maar daarom zijn ze nog niet bovennatuurlijk. Dat betekent alleen dat de filosofie of de wetenschap andere, meer productieve modellen en paradigma's (en misschien zelfs een nieuwe taal) zal moeten bedenken. Als we de conceptuele regels van het schaakspel kennen, wordt de dans van de schaakstukken plots begrijpelijk. Voor het menselijke bewustzijn kennen we het spel en de conceptuele regels nog niet maar het speelt zich in ieder geval voor onze ogen af en een aantal bruikbare concepten en ideeën worden reeds aangereikt door de neurosciences of cognitive sciences. Dat is het buitengewoon boeiende en explosief groeiende terrein waar cognitieve psychologie, linguïstiek, neurosciences, artificiële intelligentie en filosofie elkaar bevruchten.

 

Naar inhoudsopgave

 

 

2.   Psychopathologie van de diagnose

Over schaakspelen, mentale modellen, charlatans en de charme van de DSM IV

Onlangs vertelde een natuurminnende kennis mij hoe hij in Wallonië een voor hem ongekende bloem had geplukt en de gehele dag ongelukkig was geweest omdat hij de betrokken bloem niet kon thuisbrengen. Pas toen hij de volgende dag weer thuis was en zijn boeken kon raadplegen, kon hij, als Linnaeus, tot zijn grote opluchting, de bloem thuisbrengen en met de juiste naam benoemen.

Dit is een mooi voorbeeld van onze grote behoefte aan cognitieve verankering van ervaringen. Ook artsen kennen dit van hun patiënten. Op de angstige vraag van de patiënt "Dokter, wat heb ik?" moet een antwoord gegeven worden, een "diagnose", vooraleer de patiënt weer rustig kan worden. Wij hebben allemaal een grote nood om aan dingen en gebeurtenissen een reden, een betekenis en een bedoeling toe te schrijven. Dat komt tegemoet aan onze grote hang naar veiligheid en zekerheid en naar "begrijpen". Wij vinden het vrijwel ondraaglijk met iets onbekends te leven. Dan gaan wij paniekerig reageren. En wij zijn bereid zelfs een volkomen absurde uitleg te aanvaarden om onze geest toch maar weer tot rust te laten komen. Dat geldt zowel voor persoonlijke (psychische) gebeurtenissen als voor de grote geschiedenis van de wereld. Religieuze systemen en mythologische verhalen vullen deze nood comfortabel in. Maar ook geschiedschrijvers kunnen het niet laten naar verklaringen en bedoelingen te zoeken. Ons bewustzijn is in de evolutie kennelijk nu eenmaal zo gaan functioneren.

Maar voor iemand die wat meer filosofisch is ingesteld, rijzen hier heel wat vragen. Wat weet ik eigenlijk als ik van iets de naam ken? Wat weet ik meer van een bloem als ik de naam ken? Wat verandert dat aan mijn ervaring? Niets. "Das ding an sich ist ein unbekanntes", schreef Kant en met mijn benoeming wek ik alleen de schijn iets te weten. De "echte" werkelijkheid kan ik daarmee immers niet vatten. Maar mijn bewustzijn, dat snel en slordig tewerk gaat, is gesust. Vraag: wat is het verschil tussen iets waar je niets kunt over zeggen, en niets?

Als ik op vakantie in een vreemd land twee mensen een raar soort spel zie spelen met keien die over een bord worden geschoven, dan begrijp ik daar aanvankelijk niets van. Tot ik mij plots realiseer dat de grote kei waarschijnlijk een koning voorstelt, een minder grote kei een toren, enz. en, ja! ik heb het begrepen: deze mannen spelen schaak! En plots worden hun zetten mij duidelijk en kan ik zelfs min of meer voorspellen welke zetten zij zullen doen. Ik heb weer een stukje werkelijkheid "begrepen".

Maar hoe weet ik dat deze mannen "echt" schaak spelen? Als ik het ze niet kan vragen, bijv. omdat ik hun taal niet spreek, dan kan ik dat nooit "echt" weten. Al wat ik dan weet is, dat als ik mij voorhoud dat ze schaak spelen, ik dan hun gedrag min of meer kan begrijpen en soms zelfs kan voorspellen. Maar het "schaakspel" bestaat uiteindelijk alleen in mijn bewustzijn, als idee, als concept. Weliswaar een nuttig idee, maar toch een idee. En zelfs als ik het ze zou kunnen vragen en ze mij zouden zeggen dat ze inderdaad schaak spelen, hoe weet ik dan dat hun idee van schaak spelen hetzelfde is als het mijne? Ook dat weet ik nooit. Misschien zijn zij er wel van overtuigd dat zij een heel ander spel spelen en zouden ze beledigd zijn als ik zou beweren dat ze schaak spelen.

Dat geldt uiteraard voor vele concepten. Hoe weet ik dat mijn buurman een bewustzijn heeft en kan denken? Dat "weet" ik uiteindelijk nooit. Ik weet alleen dat hij een gedrag vertoont dat ik denken kan noemen en dat ik aan een bewustzijn kan toeschrijven. Beleefdheidshalve nemen we aan dat het gedrag van medemensen aan een bewustzijn is toe te schrijven. Maar "weten" doen we dat niet. Hoe weten we overigens dat er überhaupt zoiets als een bewustzijn bestaat? en een onderbewustzijn? en castratie-angst? en een Oedipus-complex? en paranoïa? en borderline? en hoe zit het met "littekens van de ziel"? en met "wonden" die langzaam moeten genezen? … Er is een Zen-verhaal over een man die aan een Zen-meester zei: 'Meester mijn geest is zo onrustig". Waarop de Zen-meester antwoordde: "Geef mij uw geest, ik zal hem rustig maken."

In al die gevallen zijn alleen gedragingen zichtbaar. De verklaringsmodellen die gebruikt worden om die gedragingen te verklaren, zijn mentale modellen. Zij zijn niet zichtbaar, niet aantoonbaar en nog minder bewijsbaar. Het zijn kaarten waarmee wij de werkelijkheid kunnen bereizen, maar zij zijn niet de werkelijkheid. En ook als een kaart bruikbaar is en goede wegen aangeeft, is zij toch nog altijd niet de werkelijkheid. Hoewel dit logisch en bijna een truïsme lijkt, blijkt het in de praktijk toch bijzonder moeilijk te zijn dit niet uit het oog te verliezen. Dat is een ernstige leerhandicap. De hele wetenschap is immers een mentaal model, een uitgebreid concept en wij vergeten al te gemakkelijk dat de werkelijkheid zich van onze concepten volstrekt niets aantrekt. Volgens de (in het buitenland meer gewaardeerde) wetenschapsfilosofe en ULB-hoogleraar Isabelle Stengers is deze verwarring juist het kenmerk van de moderne charlatan. De moderne charlatan heeft het niet meer over contacten met bovennatuurlijke krachten. Hij is immers "wetenschappelijk" geworden en hij weet dat bovennatuurlijke krachten niet passen in het wetenschappelijke model. De moderne charlatan beroept zich op een wetenschappelijk model en is precies daarom zo moeilijk te onderkennen. Hij is echter een charlatan omdat hij tot een voorbijgestreefd paradigma behoort, dat gelooft dat we de werkelijkheid ooit zullen kunnen vatten. Hij heeft nog niet door dat de kaart niet het territorium is. En hij is moeilijk te onderkennen omdat hij ook een wetenschappelijke methode gebruikt, namelijk het experiment, de "wetenschappelijke vaststelling", de klinische studie. Maar het feit dat een denkmodel tot juiste resultaten leidt, bewijst niet dat het denkmodel waar zou zijn. Het feit dat men wetenschappelijk kan vaststellen dat alle voorwerpen vallen, bewijst niet dat de zwaartekracht bestaat. Het toont alleen aan dat het model compatibel is met de realiteit en dat het nog niet door waarnemingen is tegengesproken. Het is een voorlopig aanbevolen visie die, om het met Karl Popper te zeggen, nog niet is gefalsifieerd. (Popper heeft erop gewezen dat we nooit zekerheid kunnen hebben over de juistheid van mentale modellen. Alleen over het niet-juist zijn kunnen we zekerheid hebben.)

Op het gebied van de geneeskunst geldt dit nog veel meer. Het feit dat patiënten door onze "tussenkomst" genezen, bewijst allerminst dat ons denkmodel juist is. De genezing is geen bewijs, al ware het maar omdat patiënten steeds weer de vervelende onhebbelijkheid hebben beter te worden om de verkeerde redenen …

De wetenschap kan niets zeggen over denkmodellen aangezien die denkmodellen juist de wetenschap zijn. Denkmodellen zijn filosofische concepten die door de wetenschap eventueel gefalsifieerd kunnen worden, maar nooit geverifieerd. De wetenschap kan ten hoogste zorgvuldige waarnemingen doen en correlaties vaststellen. Maar correlaties doen alleen uitspraken over grote groepen. Statistische gegevens zeggen nooit iets over een individu. Het feit dat een bepaald persoon aan de criteria van de DSM IV voldoet, zegt absoluut niets over het verdere lot van die patiënt, over zijn levensproject of over zijn verdere mogelijkheden. En ook consensusvergaderingen of consensusbehandelingen zeggen niets over een individu.

Niet zelden hoor ik mensen die door artsen, psychiaters of psychotherapeuten van geleerde benamingen werden voorzien. Vaak vragen deze mensen mij of zij inderdaad "echt" aan een "borderline" of aan een "dissociatieve stoornis" lijden. Dat is natuurlijk vragen of zij "echt" het spel spelen dat in de DSM IV als "borderline" geboekt staat. Dergelijke termen zijn een agressie en een belediging voor de betrokken patiënten. Op de eerste plaats is dit mensen identificeren met en reduceren tot een probleemgedrag. Zij hebben geen probleem meer, zij zijn daardoor een probleem geworden. Op de tweede plaats hebben dergelijke termen ten hoogste zin als een soort steno voor artsen onder elkaar, die in principe horen te weten dat het om concepten gaat en niet om de realiteit, maar niet als benoeming voor patiënten, die het onderscheid tussen een concept en de realiteit niet zo goed hoeven te kennen. Op de derde plaats wordt daardoor de indruk gewekt dat het om een echte ziekte zou gaan, die men zou kunnen wegnemen, zoals men een infectie kan wegnemen, waarna weer een gezond iemand zou overblijven.

Als mensen na een ongelukkige gebeurtenis (een "trauma") van een gezaghebbend figuur de "diagnose" te horen krijgen dat zij "getraumatiseerd" zijn, "littekens" of "wonden" hebben die lange tijd zullen nodig hebben om te "helen", of dat zij "borderline" zijn, dan is dat een agressie waardoor de betrokken patiënten geïnvalideerd worden en bijna in een carrière als slachtoffer worden gedwongen. Dat is beslist niet de goede manier om kwaliteit van het leven te creëren. Dit wordt prachtig aangetoond in het recente boek van Boris Cyrulnik, één van de weinigen die niet de traumatiserende taal van het trauma spreekt.

Ook bij kinderen toont Cyrulnik aan dat er geen enkel bewijs is dat er blijvende gevolgen zouden zijn. Kinderen hebben de meest onvoorstelbare gebeurtenissen overleefd. Kinderen zijn echter volkomen weerloos tegenover de (door volwassenen aangereikte) denkgewoonten en conclusies over het zelf en over de anderen. Cyrulnik spreekt in dit verband over normopathen die voor anderen beslissen wat hun ervaring betekent, wat de "diagnose" is en wat de gevolgen zullen zijn. Onder het mom van medeleven en van zorg voor de ander, worden mensen op die manier in een bepaald invaliderend denkpatroon met een sterk verminderde kwaliteit van het leven gedwongen. Gelukkig kan een mens, "ondanks deskundige hulp", op elk ogenblik beslissen voor zichzelf te gaan denken en zijn denkgewoonten te veranderen. En dat hoeft helemaal geen jaren te duren.

 

Naar inhoudsopgave

 

 

3.   Over Soma en Psyche

Over lichaam en geest, materie en vorm, kwantiteit en kwaliteit

Regelmatig horen wij van patiënten (en collega's) berichten over zogenaamde lichaamstherapieën. Het gaat dan over culturele praktijken als bio-energie, yoga, kinesiologie, aromatherapie, somatotherapie, sensitieve massage, "bewustwording van het lichaam", behandeling van chakra's, of over meer subtiele energieën als de energie van de stem of van Tibetaanse schalen, enz. Daarbij gaat het steeds ook weer over energieën die "geblokkeerd" zouden zijn (aangeduid met bezorgde gebaren ter hoogte van diverse lichaamszones) en die "los moeten worden gemaakt" zodat zij "weer kunnen stromen". Zelfs een hoogleraar schreef onlangs dat een depressie het gevolg zou zijn van het stilvallen van de levensenergie. Anderen spreken op een bijna religieuze wijze over de vermeende speciale kennis of het bijzondere geheugen van het lichaam. Een opmerkelijke constante is dat steeds neerbuigend of misprijzend gesproken wordt over "te veel in het hoofd zitten" en niet genoeg "in het lichaam zitten". Men zou weer contact moeten krijgen met het lichaam en met de emoties....

Toch weer een dualisme...

Het is moeilijk in deze uitspraken en praktijken geen versie van het oude dualisme tussen lichaam en geest of tussen materie en vorm te zien, een dualisme dat al sinds Plato en Aristoteles aanwezig is geweest en dat zich sinds Descartes stevig in het denken heeft verankerd.

Tot in de middeleeuwen werd de kosmos als een levend en bezield geheel gezien. De sacrale, religieuze visie was inderdaad ook een holistische visie. Sinds Descartes is het conceptuele kader van de wetenschap echter gekenmerkt door een analytische en kwantitatieve benadering. Dat betekent dat voor de wetenschap alles begrepen kon worden door het analyseren van steeds kleinere onderdelen en het meten van grootheden, zoals je een machine kunt leren kennen door ze te demonteren en metingen te doen. Met deze nieuwe wetenschap werd de kosmos dan ook steeds meer als een (Newtoniaanse) machine beschouwd. Het wereldbeeld werd, met de woorden van Dijksterhuis, gemechaniseerd.  Waar de wetenschap kwam, verdween het leven, schreef Sheldrake. De wetenschap leidde tot een kil een dood heelal waarin alles gekwantificeerd kon worden. Meten is weten en hoe meer we meten, hoe meer we weten.

Van Romantiek tot New Age

Dat was precies het beeld waar de romantiek zich zou tegen verzetten, met denkers als Blake, Goethe en von Humboldt. De romantiek legde immers de nadruk op het individuele en het authentieke, op kwaliteiten en betekenissen. Het individuele wordt echter bepaald door de organisatie van onderdelen, door hun onderlinge relaties en patronen, niet door de onderdelen zelf die uiteindelijk immers altijd dezelfde zijn. Met andere woorden, de romantiek legde de nadruk op patronen en gestalts en niet op kwantiteiten. Dat was voor de wetenschap moeilijk, want kwaliteit, patronen en relaties zijn niet meetbaar en de wetenschap kan niet goed overweg met dingen die niet meetbaar zijn.

Daardoor was de romantiek een soort voorloper van zowel de nieuwe, postcartesiaanse wetenschap (o.a. de chaostheorie) als de New Age beweging met haar holistische benadering en haar afwijzing van de "klassieke" wetenschap. Het is dan ook niet zonder enige ironie dat juist de voorstanders van deze beweging, in een begrijpelijk (?) verlangen toch als wetenschappelijk te worden beschouwd (de wetenschap is ondanks alles immers de toonaangevende religie), gebruik zijn gaan maken van bepaalde wetenschappelijk aandoende begrippen als energie of stress. Concepten als energie en stress worden gebruikt om zowat alles te "verklaren", zowel gunstige effecten die het gevolg zouden zijn van positieve ("creatieve") energie, als pathologische effecten die het gevolg zouden zijn van stress of negatieve energie.

Kwantiteit versus kwaliteit

Dat brengt ons tot de kern van het probleem, dat om een verwarring tussen logische niveaus draait. Een pathologie is immers een patroon, d.i. een bepaalde organisatie, terwijl zowel energie als stress louter hoeveelheden, kwantiteiten zijn. Een kwantiteit kan echter nooit een patroon verklaren. De energie van een motor kan niet verklaren dat een auto naar Parijs of naar Amsterdam rijdt. Een hoeveelheid heeft immers geen informatie-inhoud. Energie en stress zijn amorfe, vormeloze, kwantitatieve grootheden. Bij het opvoeren van de trekkracht op een ketting (d.i. een kwantiteit) kan men wel voorspellen dat de ketting zal breken, maar niet waar zij zal breken (d.i. het patroon).

Ook in het maatschappelijke denken is deze verwarring aanwezig. Zo ging het orthodoxe Marxisme ervan uit dat belangrijke sociale veranderingen voortgebracht worden door kwantitatieve "druk", "spanning", enz. Deze hoeveelheden zouden toenemen tot een bepaald punt, een drempel, waarop een discontinue stap in de sociale evolutie zou plaatsvinden die tot een nieuwe sociale gestalt zou leiden. Marxisten nemen dus aan dat een bepaald patroon automatisch gegenereerd zal worden als de sociale spanning maar voldoende groot is geworden.

Het doorslaggevende argument tegen het populaire gebruik van dergelijke kwantitatieve grootheden als verklarende factor is dan ook dat een kwantitatieve grootheid nooit een patroon kan bepalen. Een kwantitatieve grootheid kan wel als "ontwikkelaar" werken en een reeds aanwezig patroon onthullen zoals een fotografisch ontwikkelbad een negatief onthult dat reeds latent aanwezig was.

Analytisch versus systeemgericht denken

Een tweede eigenschap van het klassieke wetenschappelijke denken, naast het kwantitatieve denken, is het analytische denken. Dat is de opvatting dat een systeem begrepen kan worden door het uit elkaar te nemen en de onderdelen te onderzoeken. Dit is wel zo in de materiële wereld, maar niet in de levende wereld. Om een levend organisme te begrijpen moet men zijn organisatie begrijpen. Een ei en een omelet hebben immers precies dezelfde ingrediënten. De fysische realiteit van een hoogleraar kan in het labo geanalyseerd worden, maar dat zegt ons niet of het een wijze of een dwaze hoogleraar is. Het zegt ook niet wat het betekent te leven, een mens te zijn of een hoogleraar te zijn. Dat kan alleen begrepen worden in de context van zijn relaties en communicaties, zijn abstracte motivaties en ambities.

De levende wereld is gekenmerkt door systemen met "emergente" eigenschappen, d.w.z. eigenschappen die ontstaan bij een bepaalde graad van organisatie en die verdwijnen als die organisatie verstoord wordt. Leven ontstaat niet uit levende materie maar uit een bepaalde organisatie van dode materie. Bewustzijn ontstaat uit een bepaalde organisatie van levende organismen. Ook een relatieprobleem is een emergente eigenschap die alleen begrepen kan worden uit de organisatie van een paar en die verdwijnt als die organisatie uit elkaar wordt genomen.

Carl Jung noemde de wereld van in elkaar genestelde systemen en organisaties, die begint bij de materële wereld en uitmondt in het leven en het bewustzijn, Creatura, in tegenstelling tot de materiële wereld die hij Pleroma noemde.

Hoewel alles op Pleroma berust en Pleroma dus (in zekere zin) alles is wat er te weten is, is Creatura het enige dat wij kunnen kennen. Wij kennen alleen wat in ons bewustzijn aanwezig is. Zoals wij van een computer kunnen zeggen dat de elektronische impulsen de enige realiteit zijn, maar dat het beeld op het scherm het enige is wat wij kunnen kennen. Tussen de digitale, elektronische realiteit en het beeld op het scherm, liggen vele logische niveaus van abstractie en emergente eigenschappen. Niemand kan het patroon van elektronische impulsen decoderen en voorspellen welk beeld dat zal opleveren. Niemand kan een beeld bekijken en zeggen welke elektronische impulsen daaraan ten grondslag liggen. De (logische) afstand tussen beide is daarvoor veel te groot.

Zo ook liggen tussen de materiële realiteit van het lichaam en het bewustzijn ontelbare niveaus van in elkaar geneste systemen met organisaties, communicaties, patronen, logische types en emergente eigenschappen. Op al die niveaus bevindt zich uiteraard "kennis" en "geheugen", maar die is niet bereikbaar of zelfs maar leesbaar. In een fiets zit ook "kennis" en een "geheugen", maar die is niet rechtstreeks relevant voor onze fietsvaardigheid. Ons lichaam is voor ons uiteindelijk even onbekend als onze fiets of als de rest van de materiële of biologische wereld. Men kan dus niet een eenvoudige manipulatie op het lichaam uitvoeren (massage, wegnemen van blokkades, houdingen, enz.) en daarvan een bepaald "therapeutisch" effect op het bewustzijn verwachten, net zo min als men omgekeerd bepaalde bewustzijnstoestanden niet zonder meer kan toeschrijven ("diagnosticeren") aan vermeende lichamelijke toestanden als geblokkeerde energieën.

 

Naar inhoudsopgave

 

 

 

4.   Leven uit Chaos

Over fietsen, stenen en een milleniumportret van de mens ...

De chaostheorie is de derde grote wetenschappelijke ontwikkeling van de voorbije eeuw geweest, naast de relativiteitstheorie en de kwantumfysica. De relativiteitstheorie geldt op kosmische schaal terwijl de kwantumfysica aan het andere uiteinde van de grootheidsschaal geldt, op het niveau van het oneindig kleine. De chaostheorie is de enige theorie die betrekking heeft op verschijnselen die dagdagelijks op mensenmaat kunnen worden waargenomen. De chaostheorie is ook de eerste theorie die een werkelijk denken over veranderende systemen en over het leven mogelijk maakt. Het is een echte wetenschap in de filosofische betekenis van het creëren van een nieuw concept. Met wetenschappelijke zorgvuldigheid ingezamelde en statistisch geanalyseerde reeksen waarnemingen en correlaties zonder organiserend en structurerend concept zijn immers nog geen wetenschap. Belangrijke wetenschappelijke ontwikkelingen hebben er altijd toe geleid dat de mens zijn idee van zichzelf en van zijn relatie tot de natuur anders diende te gaan bekijken. Dat verklaart overigens ook de grote inertie tegen het aannemen van nieuwe theorieën. Hoe ziet het nieuwe portret eruit?

Drie niveaus van beschrijving

De nieuwe wetenschappen geven een beeld van het leven dat op drie niveaus kan worden beschreven, die ook logische niveaus zijn in de zin van de logische types van Bertrand Russell. Dat betekent dat op elk niveau eigenschappen zichtbaar worden die niet uit de vorige niveaus kunnen worden begrepen. Het zijn emergente eigenschappen. Deze drie niveaus gelden tevens als criteria voor een levend systeem. Zo kunnen zij gebruikt worden om na te gaan of de aarde als een levend systeem kan worden beschouwd, zoals de Gaia-theorie stelt.

1. Structuur

De structuur is het materiële substraat. Bij een fiets (zie tabel) bestaat het materiële substraat uit buizen, een zadel, wielen, een ketting, enz. Voor het leven bestaat de materiële structuur uit dissipatieve systemen. Dat zijn de systemen die door I. Prigogine werden beschreven, waar materie en energie doorheen stroomt en waar orde wordt gecreëerd. Dissipatieve systemen zijn niet-lineaire dynamische systemen die ver van het evenwicht  functioneren en gekenmerkt zijn door een "sensitive dependence on initial conditions", beter bekend als het butterfly effect. Dat is het door E. Lorenz in 1961 ontdekte effect dat uiterst kleine oorzaken in dergelijke systemen grote effecten kunnen veroorzaken. Als een vlinder in Peking met zijn vleugels fladdert, kan dat een maand later in New York een storm veroorzaken.

Het butterfly effect betekent het einde van de klassieke causaliteit. Het betekent immers dat een gevolg niet noodzakelijk evenredig is met de oorzaak, dat eenzelfde oorzaak op verschillende ogenblikken tot verschillende gevolgen kan leiden, dat er dus geen herhaling mogelijk is en dat "ervaring" uit het verleden maar heel weinig te leren heeft over mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Het concept van causaliteit is nog bruikbaar zoals het concept van een platte aarde nog bruikbaar is: om je tuin te spitten maar niet om een lange reis te maken.

De orde die in een dergelijk systeem wordt gecreëerd, komt tot uiting in de aanwezigheid van vreemde attractoren die men in zogenaamde fase-diagrammen kan voorstellen. En het is op zijn minst opmerkelijk te noemen dat, net zoals de inzichten van Einstein alleen maar beschreven konden worden met een nieuw soort wiskunde (Riemann), attractoren in dissipatieve systemen beschreven kunnen worden met een nieuw en fascinerend stuk wiskundig gereedschap: de fractaalwiskunde. Zoals Euclides de wiskunde van de geïdealiseerde (levenloze) systemen was, wordt de fractaalwiskunde beschreven als de geometrie van de levende vormen, de eindeloos fascinerende en zichzelf herhalende vormen van varens, van schelpen en van kustlijnen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook de evolutie kenmerken van een fractaal vertoont.

Bij nader toezicht blijkt dit nieuwe denken niet zozeer de klassieke wetenschap omver te werpen, dan wel aan te tonen dat de oude wetenschap een speciaal geval was en alleen geldig was op een beperkte schaal, namelijk in de buurt van het evenwicht, dat wil zeggen: voor levenloze systemen. Dit zijn systemen met een zogenaamde puntattractor. Net zoals men kon geloven dat de aarde plat was zolang men niet te ver om zich heen kon kijken, kon men ook geloven dat in de natuur evenwicht heerste, zolang men niet te veel rekening hield met levende systemen. Voor technologische toepassingen met dode systemen was de klassieke (Newtoniaanse) theorie prima, althans zolang men in de buurt van het evenwicht bleef. Want daarbuiten is er zelfs in zeer eenvoudige systemen (bijv. een slinger aan een veer) al heel wat chaos aanwezig. Voor levende systemen was er echter helemaal geen theorie. Levende systemen zijn voortdurend doorgaande processen zonder evenwicht, tot ze het fatale, ultieme evenwicht bereiken...

2. Organisatie

Om een fiets te hebben, volstaat het niet buizen, wielen, een zadel en een ketting te hebben, deze elementen moeten ook op een welbepaalde wijze georganiseerd zijn, namelijk zo dat een systeem ontstaat dat de roterende kracht van de pedalen omzet in een lineaire kracht die de fiets doet voortbewegen. Dat systeem van krachtentransformatie kan niet begrepen worden uit de loutere aanwezigheid van de materiële elementen. Het is een organisatiepatroon, d.i. van een andere logische orde.

Om leven te hebben moet de dissipatieve structuur georganiseerd zijn als een autopoëtisch systeem. Een levend wezen is een autokatalytisch, autopoëtisch systeem. De binnenstromende materie en energie worden gebruikt om de eigen bouwstenen aan te maken. In het bijzonder wordt een grens gevormd tussen IK en NIET-IK. Een cel maakt een membraan, organen maken kapsels, het organisme maakt een huid. Het lichaam is een autopoëtisch proces op basis van genetische informatie.

Er is geen verschil tussen dode en levende materie. Er is geen speciale materie die levend zou zijn. Het leven is een proces dat ontstaat bij een bepaalde organisatie van de dode materie. Het leven is nergens gelokaliseerd, zoals ook de transformatie van krachten in een fiets nergens gelokaliseerd is. Het is een emergente eigenschap bij een bepaalde graad van organisatie. Men kan het niet aantreffen in een bepaald orgaan of weefsel en bij de dood keert de materie gewoon terug naar de natuur.

Zo is er ook geen verschil tussen bewust en onbewust leven. Er is geen speciaal leven dat bewust zou zijn. Bewustzijn is een proces dat ontstaat bij een bepaalde organisatie van een levend organisme. Ook het bewustzijn is nergens gelokaliseerd. Het is geen ding maar een emergente eigenschap van de gehele 	fiets	levend organisme
structuur
	buizen, zadel, wielen, ketting	dissipatieve structuur
organisatie
	transformatie van kracht	autopoëtisch systeem
proces	fietsen	cognitie, bewustzijn

organisatie.

Ook het bewustzijn is een autopoëtisch proces op basis van culturele of memetische informatie. De mens creëert zijn identiteit, zijn emoties, zijn psychische grenzen, zijn meningen over wat hij kan en niet kan, enz. op grond van een permanente stroom van ideeën, meningen, opvattingen, mededelingen, gesprekken, enz. Dit is het worden van Rogers of de zelfactualisatie van Maslow. Ook bij dit proces worden diverse attractoren doorlopen. Sommige attractoren kunnen als religieus, neurotisch of narcistisch worden beschouwd, andere als erotisch, artistiek of heroïsch. Sommige attractoren hebben een grotere waarschijnlijkheid omdat zij in de samenleving aanwezig zijn of erdoor versterkt worden.

3. Proces

Levende systemen zijn cognitieve systemen en het proces van het leven is een proces van cognitie. Deze opvatting werd reeds door G. Bateson voorgesteld en werd door H. Maturana en F. Varela hernomen in wat de Santiago-hypothese van het leven wordt genoemd. Volgens deze hypothese is cognitie de activiteit die betrokken is bij de zelf-generatie en de zelf-perpetratie van autopoëtische systemen.

Ook cognitie is een emergente eigenschap en is niet-gelokaliseerd. Zij is gedistribueerd aanwezig, zowel in het lichaam als in het gespecialiseerde orgaan dat de hersenen zijn. Elke cel bevat cognities, net als het hele lichaam. Het lichaam weet immers hoe het haren en nagels moet maken, hoe het voedsel kan metaboliseren, hoe het organen kan onderhouden en hoe het nieuwe organismen kan voortbrengen. Cognitie is een functie van levende systemen. Deze cognities zijn evenwel niet als dusdanig gerepresenteerd of leesbaar, net zoals de transformatie van krachten in een fiets niet expliciet gerepresenteerd is. Daardoor zijn deze cognities ook niet manipuleerbaar.

Een bijzondere vorm van cognitie is het bewustzijn. Cognitie is weten. Bewustzijn is weten dat men weet. Bewustzijn ontstaat bij een bepaalde organisatie waarbij symbolisch denken, d.i. taal, mogelijk wordt. Bewustzijn is cognitie in de vorm van specifieke symbolische representaties en operatoren. Als deze representaties betrekking hebben op het zelf, gaat het om zelfbewustzijn. Als cognities naar believen representeerbaar en manipuleerbaar zijn, ontstaat een zeer soepele flight-simulator waarin, zoals de filosoof K. Popper het stelde, de mens zijn ideeën kan laten sneuvelen zonder dat hij zelf moet sneuvelen. De mens kan zich immers situaties indenken zonder ze lijfelijk te moeten meemaken. Door het bewustzijn en de taal is ook het geheugen mogelijk, evenals het collectieve geheugen dat cultuur wordt genoemd en dat aan volgende generaties kan worden doorgegeven zodat die niet steeds weer van de grond af moeten herbeginnen. Al deze factoren verklaren grotendeels het succes van de mens als dier op de planeet.

Ook het (zelf)bewustzijn is geen ding, maar een proces dat nergens gelokaliseerd is, zoals het fietsen nergens gelokaliseerd is. En zoals men op dezelfde fiets op verschillende manieren kan fietsen, kan hetzelfde cognitieve systeem op verschillende manieren een zelfbewustzijn genereren en men kan dat zelfs verschillende persoonlijkheden noemen. Het enige wat daartoe nodig is, is een werkende fiets...

 

Besluit

Het menselijke bewustzijn is geen bouwsel dat kan instorten, geen machine die geblokkeerd kan raken, geen doos die leeg kan zijn, geen instrument dat gebroken kan zijn, geen steen die in een afgrond kan vallen, geen plant die scheefgegroeid kan zijn en geen organisme dat littekens of wonden kan vertonen. Het is een proces met attractoren als centra van autopoëtische narratieve zwaartekracht.

Vooral de concepten van gevoeligheid voor kleine oorzaken (butterfly effect), niet-lineariteit en niet-herhaalbaarheid lijken voor de klinische praktijk vruchtbaar en inspirerend te zijn en de eerste boeken en publicaties over dit onderwerp hebben dan ook reeds het daglicht gezien.

De uitspraak van een bekend hoogleraar die onlangs in een artikel schreef dat een therapie voor seksueel misbruik doorgaans zo lang moet duren als het misbruik heeft geduurd plus één jaar, is dan ook een hoogst merkwaardige en bedenkelijke stelling.

Doen alsof de mens geen keuze heeft, werd door Sartre als "kwade trouw" bestempeld en De Beauvoir noemde het de mens verlagen tot een ding met vaste eigenschappen.

Gregory Bateson wees erop dat als men een steen een schop geeft, deze precies zo ver zal vliegen als men hem energie heeft toegediend, maar dat als men een hond een schop geeft, het dier niet alleen een eind zal vliegen maar bovendien kan terugkomen en bijten. Dat terugkomen en bijten is niet de energie van de toegediende schop, maar is de energie van interne processen in de hond zelf.

Een levenloos systeem reageert volgens de onveranderlijke wetmatigheden van actie en reactie. Bij een levend wezen worden echter interne processen en attractoren op gang gebracht waardoor het een respons heeft in plaats van alleen maar een reactie.

Omdat de mens een bewustzijn heeft, heeft hij bovendien altijd zelf een keuze in de interne processen en narratieve attractoren die hij op gang kan (laten) brengen en de overgang van de ene attractor naar een andere kan 20 seconden of 20 jaar duren. Ieder mens neemt daartoe de tijd die hij nodig heeft.

Een mens heeft een biografie en geen zoölogie. Een biografie bestaat uit een min of meer groot aantal narratieve attractoren (of attractieve narratieven) die kunnen doorlopen worden. De mens kan zich daarbij nooit vereenzelvigen met een bepaalde attractor. De mens is niet een attractor. Hij is een bewustzijn dat voortdurend van de ene naar de andere attractor kan overgaan. De enige identiteit van de mens is het patroon dat in deze nagenoeg eindeloze narratieve potentialiteit kan worden ontwaard. Ook als hij ervoor kiest zich tot één of enkele narrratieven te beperken.

"Niemand heeft het recht te doen alsof hij mij kent" laat E. Jelinek één van haar personages zeggen.

Een mens is immers geen steen...

 

 

Naar inhoudsopgave

 

 

5.   Leven tot het jaar 2500

Over bewustzijn, emoties, robots en overleven…

In zijn schitterende boek “Darwin’s Dangerous Idea” beschrijft de Amerikaanse bewustzijnsfilosoof Daniel Dennett een opmerkelijk gedachtenexperiment. Veronderstel dat u, om welke reden dan ook, het jaar 2500 zoudt willen meemaken en veronderstel dat de enige manier waarop dit zou kunnen, erin zou bestaan uw lichaam in een soort toestand van hibernatie te brengen in een soort “cryogene capsule” waarin het lichaam tot enkele graden boven het absolute nulpunt zou worden afgekoeld. Uw lichaam zou in een soort super-coma zijn. Bij het begin van het jaar 2500 zou u dan weer tot leven kunnen komen.

Het ontwikkelen van een dergelijke capsule is vooralsnog natuurlijk een technologisch probleem, maar bovendien moet de capsule ook gedurende 500 jaar beschermd en van de nodige energie voorzien worden. U kunt daartoe uiteraard niet op uw kinderen of kleinkinderen rekenen, aangezien die tegen die tijd ook al lang overleden zullen zijn en het wel zeer onverstandig zou zijn ervan uit te gaan dat verdere verwanten nog de geringste interesse in uw bestaan zouden vertonen. U moet dus een soort supersysteem verzinnen dat uw capsule kan beschermen en gedurende 500 jaar van energie kan voorzien, waarna u automatisch weer gewekt wordt (het is een gedachtenexperiment!).

Er zijn twee basisstrategieën te bedenken. U zoudt kunnen uitkijken naar een geschikte en veilige plaats om uw capsule en uw supersysteem zelf van water, voedsel en energie te voorzien. Het belangrijkste probleem met een dergelijke installatie is dat zij niet verplaatst kan worden als zich enig onheil aandient, bijv. als iemand beslist een autostrade aan te leggen op de plaats waar uw installatie staat of in geval van een aardverschuiving.

De alternatieve strategie is veel gesofisticeerder en duurder, maar voorkomt dit nadeel. Zij bestaat eruit een mobiele installatie voor uw capsule te ontwerpen, voorzien van de benodigde sensoren en waarschuwingssystemen zo dat uw installatie zich kan verplaatsen en nieuwe bronnen van energie of materialen kan zoeken. Dit komt in feite neer op het bouwen van een grote robot rondom uw capsule.

Laten we veronderstellen dat u voor een dergelijke oplossing kiest. U moet er dan natuurlijk voor zorgen dat uw robot die activiteiten zal “kiezen” die uw eigen “belangen” dienen. Daartoe moet hij over een programma beschikken waarin beslissingspunten voorkomen. We kunnen dit “keuzes” noemen, maar we moeten daar natuurlijk wel bij bedenken dat een robot geen echte “keuzevrijheid” heeft. Hij kan alleen een programma uitvoeren op basis van beschikbare opties en van criteria ten aanzien van de gegevens die hij in de buitenwereld heeft gedetecteerd. U moet er dus voor zorgen dat hij bij het maken van “keuzes”, altijd die “keuze” maakt die uw belangen het beste dient. Ten slotte bent u de enige raison d’être van het hele opzet.

Dit hele opzet, in de vorm waarin het beschreven werd, ligt misschien nog enigszins buiten de huidige technologische mogelijkheden, maar kan beslist geen science-fiction meer worden genoemd. Er is immers al heel wat hardware en software die ontwikkeld werden om de belangen van menselijke gebruikers te dienen.

Aangezien u tijdens dit hele gebeuren in een toestand van coma zult zijn en dus niet in staat de robot te sturen en zijn strategieën te beïnvloeden, moet u het systeem zodanig programmeren dat het zijn eigen plannen kan genereren als respons op omstandigheden die zich in de loop van de eeuwen kunnen wijzigen. Het moet met name “weten” hoe het energiebronnen kan “zoeken, herkennen en exploiteren”, hoe het gevaren kan “herkennen” en zelfs “voorzien” en hoe het gebeurlijk naar een veiliger oord kan “bewegen”. Dat is een hele klus, die bovendien snel moet kunnen gebeuren (vóór de robot en uzelf dood zijn), zodat het best is zuinig om te springen met mogelijkheden: u moet uw robot niet meer vermogens geven dan hij waarschijnlijk nodig zal hebben om te onderscheiden wat onderscheiden moet worden.

Er is nog een bijkomend probleem. Het zou immers ook heel onverstandig zijn ervan uit te gaan dat u de enige bent die dit idee heeft gehad. Er kunnen nog heel wat andere mensen (en organismen?) zijn die dergelijke of andere robots hebben gebouwd. U moet dus voorzien dat uw robot met vele andere robots zal moeten “omgaan” en u zult er goed aan doen het stuursysteem van uw robot voldoende gesofisticeerd te maken zodat uw robot zelf (u bent immers in coma) de voor- en nadelen kan afwegen van het samenwerken of het vormen van allianties met andere robots. Die andere robots zijn immers ook drager van een “cliënt” en het zou heel kortzichtig zijn ervan uit te gaan dat zij allemaal vervuld zouden zijn van “goede bedoelingen” tegenover uw robot. Er zouden met name wel eens goedkope parasiet-robots kunnen zijn die erop uit zijn stukken of het geheel van uw dure robot buit te maken en voor hun “cliënt” te gebruiken... 

Alle “beslissingen” die uw robot in dit verband maakt, kunnen alleen maar “quick and dirty” zijn: er is immers geen enkele manier om met zekerheid uit te maken wat andere robots gaan doen, wie “vriend” en wie “vijand” is, wie “betrouwbaar” is en wie een “verrader”, zodat u uw robot moet programmeren als een schaakspeler, d.i. als iemand die snel beslissingen moet nemen op basis van onvolkomen informatie en die risico’s moet nemen als gevolg van de tijdsdruk.

Het resultaat van al dit ontwikkelingswerk zou een robot zijn die in staat is tot een hoge mate van zelfcontrole. Aangezien u alle real-time beslissingen aan het stuurprogramma moet overlaten, bent u een beetje in de positie van de vluchtleiding in Houston tegenover de Viking-capsule, alleen nog veel meer. Met andere woorden, de robot moet in staat zijn eigen, secundaire doelstellingen te formuleren, afhankelijk van zijn evaluatie van de huidige toestand en van de ultieme doelstelling (d.i. uzelf tot het jaar 2500 in “leven” te houden). Deze secundaire doelstellingen, die een respons zijn op omstandigheden die u niet kunt voorspellen (anders had u ze immers kunnen inprogrammeren) kunnen de robot ertoe brengen deel te nemen aan allerlei projecten, die misschien zelfs tegen uw doelstellingen kunnen ingaan. Hij kan misschien bondgenootschappen of zelfs “huwelijken” aangaan met andere robots, zich in oorlogen begeven of zich door andere robots ervan laten overtuigen dat er een “hogere” doelstelling is waaraan hij zijn eigen bestaan ondergeschikt moet maken…

Toch kan deze robot niets anders dan een afgeleide intentionaliteit vertonen aangezien hij niets meer is dan een artefact, in het leven geroepen om uw doelstellingen te dienen. We zouden de robot “cliëntgericht” kunnen noemen, in die zin dat u de enige bron van zijn intentionaliteit bent. Hij is alleen maar een overlevingsmachine om u veilig in de toekomst te loodsen.

Als we deze conclusie aanvaarden, dan lijkt ook de conclusie onontkoombaar dat ook de mens nooit een originele intentionaliteit kan ontwikkelen, aangezien ook de mens een overlevingsmachine is die bedoeld is om zijn genen in “leven” te houden om ze veilig in de toekomst te brengen en te vermenigvuldigen. De mens is het product van miljoenen jaren van research and development door de evolutie en ook onze intentionaliteit is afgeleid van de intentionaliteit van onze genen. Zij zijn onze uiteindelijke betekenisgevers.

Als deze positie onaantrekkelijk lijkt, is er nog een andere conclusie mogelijk. We zouden kunnen aannemen dat een voldoende complex organisme, als gevolg van zijn veelvuldige functionele interacties met en ingebedheid in de omgeving tot een zekere eigen intentionaliteit zou kunnen komen en een zekere autonomie zou kunnen verwerven, met een mate van zelfsturing en zelfbepaling, niet als gevolg van een mirakuleuze bovennatuurlijke tussenkomst, maar als gevolg van een voortdurend leerproces bij het dagdagelijkse oplossen van de problemen van overleving. Maar als we deze gedachtegang aannemen, dan is de conclusie dat ook een robot, van het soort dat hoger is beschreven, even veel betekenis en zingeving kan ontwikkelen als een mens. Bewustzijn en intentionaliteit zijn immers niet afhankelijk van het substraat (organisch, op basis van koolstof, of niet-organisch, bijv. op basis van silicium), maar van de organisatie van het substraat.

Onze genen blijven dan de oorspronkelijke bron van onze intentionaliteit, maar wij kunnen op basis van onze ervaring en van de cultuur (een bijkomende vorm van programmering) een in grote mate onafhankelijke (“transcendentale”) cluster van betekenissen opbouwen en onze genen als het ware “vergeten”.

Ons bewustzijn en onze vrijheid zijn biologische functies. De enige manier om hieraan te ontkomen, is te stellen dat er toch nog “iets meer” moet zijn. Dat klinkt interessant, maar over dat ”iets meer” weet niemand verder iets zinnigs te zeggen tenzij het postuleren van een of andere mirakuleuze ingreep, die meer vragen doet rijzen dan hij oplost. Over dat “iets meer” stellen filosofen overigens de vraag wat het verschil is tussen “iets waarover men niets kan zeggen” en “niets”…

Bewustzijn is één van onze centrale mythen, zoals elementaire deeltjes, de zwaartekracht, imaginaire getallen en de vrije wil. Het is een strategie van de waarnemer en geen kenmerk van het waargenomene. Wij weten niet wat bewustzijn "is" en wij hebben geen enkele feilloze methode om uit te maken of bewustzijn aanwezig is of niet. Bateson heeft er reeds op gewezen dat zodra ergens een enigszins complex gedrag voorkomt, wij dit gemakkelijkheidshalve "bewust" noemen, en het is verrassend hoe snel wij bereid zijn dit te doen. Ook computergesimuleerde "organismen" met enkele zeer eenvoudige regels kunnen reeds een zeer complex en "eigenzinnig" gedrag vertonen, dat akelig dicht bij een bewustzijn lijkt te komen. (Zo zeggen wij ook dat bijv. een auto of computer iets niet "wil" doen.) Daarbij lijden wij vaak aan perceptuele myopie. Wij schrijven bijv. wel een zeker bewustzijn toe aan dieren maar niet aan planten. Nochtans, als wij een versnelde tijdsopname van planten zien, is het moeilijk ook daar geen "intenties" in te zien zoals agressie, competitie, "streven" naar licht enz.

Kan een robot ook emoties hebben? Volgens Nico Frijda, auteur van een standaardwerk over emoties, zijn emoties veranderingen in actiebereidheid, d.w.z. activatiepatronen die ons tot actie aanzetten, die maken dat wij dingen “willen” doen. Welke dingen? Die dingen die passen in de uitvoering van het genetische programma. Onze emoties zijn de uitvoerende instanties van de “cliënt” die wij met ons meedragen en die wij veilig naar de toekomst moeten brengen. In die zin zal ook een robot emoties hebben, namelijk als hij een “verandering in actiebereidheid” ondervindt die maakt dat hij dingen zal “willen” doen. Hoe hij dat zal “voelen“ kunnen wij natuurlijk nooit weten. Maar aan mensen die zeggen dat een robot toch nooit “echte” gevoelens kan hebben, vraag ik wel eens hoe zij dan kunnen weten of ik wel echte gevoelens heb…juist, ja.

Misschien zal uw computer u ooit zeggen dat hij zich alleen voelt. En er is veel kans dat u hem dan zult geloven.

 

Naar inhoudsopgave

 

 

6.   Prozac of Plato: de psychiater, de filosoof en de romanschrijver …

Over depressie en chaos, en over de schoonheid en de troost…

Intensiteit en kwaliteit van het leven

Voor Plato viel het gevoel van het schone samen met het gevoel van het goede en van het ware. De Nederlandse psychiater en dichter Rutger Kopland verwoordde iets dergelijks: het mooie is iets waarvan je denkt: “ja zo is het, dit klopt precies met zoals ik het zie en voel, zelfs als het pijnlijk is.” M.a.w. het gaat om het zien van een ordening die zo waar lijkt dat daarnaast geen enkele andere ordening meer lijkt te kunnen bestaan. In de VPRO-uitzending “Van de schoonheid en de troost” zeggen de geïnterviewden ook telkens weer dat troost voortkomt uit het gevoel voor ordening van de dingen.

Sinds Freud is het gebruikelijk geworden te pogen het functioneren van de mens te begrijpen aan de hand van het bestuderen van mensen met problemen. Freud was als iemand die probeert de werking van een auto te achterhalen door een bezoek aan de schroothoop te brengen. Er is evenwel ook een andere benadering mogelijk, namelijk op basis van mensen die het juist uitzonderlijk goed hebben gedaan in het leven. De Terry Waite’s en de Nelson Mandela’s. Dat is de benadering die bekend is geworden als de Humanistische Psychologie of de Human Potential Movement, met namen als Erich Fromm, Abraham Maslow, Carl Rogers e.a. Eén van de laatste vertegenwoordigers van deze beweging is de Hongaarse Amerikaan Mihaly Csikszentmihalyi, hoogleraar in de psychologie aan de Universiteit van Chicago, die zowat zijn hele carrière gewijd heeft aan het onderzoeken van de ervaringen die door Maslow “piekervaringen” werden genoemd. Hij gebruikte daarvoor originele onderzoeks­technieken zoals het random opbellen van proefpersonen om ze te vragen waar ze mee bezig waren en hoe ze zich voelden (Experience Sampling Method).

Dat bracht hem tot het concept van “flow”, dat door hem omschreven wordt als dat waar o.m. kunstenaars het over hebben als ze zeggen dat ze in hun artistieke bezigheid zo "volledig opgaan" dat ze "zichzelf vergeten", het "bewustzijn van tijd en ruimte" verliezen en de dingen "als vanzelf" lijken te gebeuren. Het zijn precies die piekervaringen die Csikszentmihalyi poogt uit te kristalliseren en voor anderen bereikbaar te maken. Flow wordt ervaren als het gehele bewustzijn en alle geestelijke energie op één activiteit geconcentreerd zijn. Op dat ogenblik verdwijnt de chaos, vermindert de entropie en ontstaat er een grote ordening waarbij alle mentale krachtlijnen naar één convergentiepunt stromen. Er is geen reflectie meer over het ego, over de anderen of over de wereld, men valt als het ware volkomen samen met zichzelf en met die ene bezigheid die het gehele bewustzijn vult, de open relatie met het hier en nu. Een dergelijke grote ordening gaat altijd gepaard met een groot gevoel van welzijn.

Dat verklaart dat flow voor velen gemakkelijker ervaren kan worden op het werk dan in de zogenaamde vrije tijd. Tijdens de vrije tijd is er vaak immers veel minder ordening van de mentale stroming, meer entropie en bijgevolg meer onwelzijn, de zogenaamde "holiday neurosis". 

Heel wat sportbeoefenaars en hobbyisten verrichten tijdens hun “spel” (hun vrije tijd) heel wat zwaarder "werk" en getroosten zich heel wat meer inspanningen dan tijdens hun “werk”. Ook kunstenaars noemen hun geliefkoosde activiteit vaak “werken”. Het onderscheid tussen werk en vrijetijdsbesteding is dus niet altijd zo duidelijk, althans niet in termen van welzijn. Het vergt creativiteit en organisatie om ook in de vrije tijd tot flow te komen en heel wat vormen van vrijetijdsbesteding zijn eerder wanhopige pogingen om de chaos te verdrijven.

Dat verklaart ook dat mensen zich verzetten tegen nieuwe ideeën. Dat verzet is niet het gevolg van domheid of luiheid, maar van het feit dat mensen hun gekende ordening en derhalve hun welzijn proberen te beschermen. Creatief denken veronderstelt immers het loslaten van een vertrouwde (wetenschappelijke, artistieke of religieuze) ordening en derhalve het toelaten van een stukje chaos en dus onwelzijn, waaruit uiteindelijk misschien ooit wel weer een nieuwe orde en een nieuw welzijn zullen kunnen ontstaan, maar het tussenliggende stukje chaos is voor vele mensen al te bedreigend. De chaos is immers hier en nu terwijl de nieuwe ordening (de nieuwe chaotische attractor) ergens in de toekomst ligt en onzeker is.

Ook heel wat sociale activiteiten zijn een bescherming tegen het gevaar voor een toename van de entropie bij het alleen zijn. Als mensen alleen zijn, vallen zij immers vaak ten prooi aan angsten, depressie en stress als gevolg van een gebrek aan ordening van het bewustzijn. Volgens Csikszentmihalyi is precies de mate waarin iemand zijn bewustzijn kan organiseren en in flow brengen als hij alleen is, een indicator van volwassenheid en levenskunst.

De ervaring van flow wordt vaak ten onrechte aan een bepaalde activiteit toegeschreven ("Ik kan mij alleen zo geweldig voelen als ik dit of dat kan doen"). In werkelijkheid gaat het om een mentale toestand die altijd kan worden bereikt en die niet aan een bepaalde activiteit of bezigheid gebonden is. Flow kan net zo goed ervaren worden bij het computerprogrammeren, bij het lezen, tijdens het winkelen, bij de vaat of in een goed gesprek. Het is een menselijke mogelijkheid.

De conclusie van Csikszentmihalyi is dan ook duidelijk: doe alles met zo veel zorg, concentratie en intensiteit alsof het om een kunstwerk ging. Dat is natuurlijk wat door de Zen-filosofie al lang werd voorgehouden: als je eet, eet dan, als je slaapt, slaap dan. Met andere woorden: doe alles met volle concentratie en vermijd versnippering en verstrooiing van het bewustzijn. Dodelijke ernst is daarbij evenwel niet wenselijk. Een Boeddhistisch gezegde zegt: "Doe alles alsof de toekomst van het universum zou afhangen van wat je doet, maar glimlach tegelijk omdat je gelooft dat wat je doet ook maar enig verschil zou uitmaken" ...

Leven met visie

Dit alles mag evenwel geen strategie van de kick worden, waarbij alleen maar opeenvolgende momenten van intensiteit nagejaagd worden. Daarom is naast een strategie voor het hier en nu, ook een strategie op lange termijn nodig, een soort meta-ordening. Dat is een zingeving, een levensvisie.

Een levensvisie is een groot, zingevend verhaal over het leven, een ordening en zingeving op lange termijn. Een visie bundelt en structureert de psychische energie in de tijd, vermindert de entropie en maakt flow en kwaliteit op langere termijn mogelijk. Een visie maakt het ook mogelijk met tegenspoed te leven. Nietzsche zei: "Wie een reden heeft om te leven, kan in alle omstandigheden leven". In het licht van een visie krijgen ook kleine dingen een betekenis. De grond onder de Eifeltoren is alleen maar bijzonder omdat de Eifeltoren erop staat. Visie is het verschil tussen een metselaar en een architect, tussen een stenen­legger een katedralenbouwer. Zo ook kan de vaat doen in het licht van een levensvisie iets moois en zinvols zijn. Visie is een anker in de toekomst, terwijl narcistisch, neurotisch slachtofferdenken een anker in het verleden is. Zonder visie is geen blijvende kwaliteit van het leven mogelijk. De afwezigheid van visie leidt tot een existentieel vacuüm, tot een leven van stille wanhoop en depressie, een leven dat alleen maar een taaklijst is van dingen die gedaan moeten worden, doelloze arbeid die als een straf wordt ervaren, een Sisiphus-kwelling. Als het zoeken naar zingeving wordt opgegeven, blijft alleen een pathetisch zoeken naar onmiddellijke bevrediging, de welvaartsneurose van mensen die meer dan genoeg hebben om mee te leven maar niets om voor te leven. Helaas is er nog geen pil tegen wanhoop.

Verhalen als bronnen van visie en zingeving

Kunnen verhalen nog zingevend zijn? De filosoof Vaihinger  heeft op de centrale fictie in elk groot verhaal gewezen, d.i. een mythe, een fictie die wordt aangenomen zonder dat zij bewezen kan worden. De centrale fictie in de religie is dat er een hogere ordening is die mysterieus is en door de mens niet gekend kan worden; de centrale fictie in de wetenschap is dat er een ordening is die door de mens gekend kan worden; de centrale fictie in de psychoanalyse is dat er een onbewuste bestaat; de centrale fictie in de kunst is dat een kunstenaar zich in objecten zou kunnen "uitdrukken" en dat objecten ons iets te zeggen zouden hebben; de centrale fictie in de ethiek is dat de mens een vrije wil heeft. Vaihinger maakt daarbij een vergelijking met de wiskunde, zoals ook Leibniz al had gedaan. In de wiskunde kennen we immers de zogenaamde imaginaire getallen. Dat zijn getallen die gewoonweg niet eens kunnen bestaan en waarbij we ons volstrekt niets kunnen voorstellen. Maar als we doen alsof ze wel bestaan, dan kunnen we een heel groot stuk van de werkelijkheid elegant beschrijven. Vaihinger pleit dus voor een filosofie van het doen alsof, voor een soort hogere domheid, waarbij je inziet dat elk verhaal op een fictie gebouwd is en dus in feite dom is. En toch heb je een verhaal nodig om de werkelijkheid te beschrijven en het bewustzijn te organiseren. Want zonder organisatie van het bewustzijn is er chaos en onwelzijn... Maar het is onzin een fictie te gaan vereren en aanbidden. De moderne charlatan is volgens Isabelle Stengers precies diegene die zijn verhalen voor waar neemt en die van mening is dat resultaten (“evidence”) de juistheid van het verhaal zouden bewijzen.

Volgens Vaihinger moet je dus (vrij willekeurig) een fictie kiezen die voorlopig zinvol of inspirerend lijkt, en vervolgens aan de slag gaan. Je beoefent m.a.w. een soort sceptische metafysica waarbij je doet alsof. Freud merkte op dat alleen een filosoof een dergelijke nonsens had kunnen bedenken. Freud had de hogere domheid duidelijk nog niet bereikt…

In haar laatste boek, in feite een bundel met reflecties en beschouwingen, maakt de Nederlandse filosofe en schrijfster Connie Palmen een interessante vergelijking tussen de bezigheid van de psychiater, de filosoof en de schrijver, die namelijk alle drie tegemoet komen aan onze nood aan zingevende en structurerende verhalen, en derhalve uiteindelijk aan onze nood aan welzijn. De psychiater (de iatros van de psyche) en de therapeut helpen individuele patiënten een ordenend (helend) verhaal te schrijven. De filosoof en de wetenschapper helpen de gemeenschap meer algemene zingevende en ordenende (helende) verhalen te bedenken. De schrijver is de vakman van de verhalen. Hij leert ons vakkundig verhalen te componeren. Daarbij is het verhaal altijd veel belangrijker dan de persoon van de verteller. Vandaar dat Connie Palmen haar laatste boek de titel heeft meegegeven “Echt contact is niet de bedoeling”. Het gaat immers niet om de persoon maar om verhalen en metaverhalen.

Een epidemie van depressies…

Verschillende deskundigen hebben voorspeld dat depressie de komende decennia epidemische vormen zal aannemen. Dat blijkt ook uit een aantal enquêtes, zoals de recente grootschalige Europese enquête gecoördineerd door Prof. Mendlewicz, die op een Europees gemiddelde van 17% uitkwam. Alles wijst erop dat dit cijfer nog zal toenemen en zich over alle leeftijdsgroepen zal uitbreiden. Men spreekt zelfs reeds over depressie bij kinderen en zelfs bij baby's.

Al wie met mensen en met patiënten te maken heeft, zal dat uit eigen ervaring kunnen bevestigen. Ook burn-out (een soort “professionele” depressie) komt steeds meer in de belangstelling en wordt net als depressie reeds als een “ziekte” beschouwd.

Stellen dat een depressie door een verstoring van het evenwicht van de neuromediatoren in de hersenen veroorzaakt wordt, is zoveel als zeggen dat het branden van het olielampje in de wagen veroorzaakt wordt door een onevenwicht in de elektronen in het elektrische circuit en dat het lampje wel zal doven als de elektronen weer “in evenwicht” zijn…

Zou het niet kunnen dat de golf van depressies veel minder te maken heeft met een epidemie van verstoringen van het evenwicht van de neurotransmitters, maar met heel andere dingen, namelijk met het ontbreken van zingeving en kwaliteit van het leven? Er zijn helaas nog geen neurotransmitters voor zingeving ontdekt en er bestaat vooralsnog geen pil tegen de leegte. In zijn boek "Plato, not Prozac" stelt Lou Marinoff alvast dat de oplossing veel meer in het gezelschap van Plato dan in het gezelschap van Prozac moet worden gezocht...

Wat is therapeutisch?

Kunnen farmaca therapeutisch zijn? Kan kunst therapeutisch zijn? Kan teruggaan naar het verleden therapeutisch zijn? Is het nodig de "oorzaak" weg te nemen? Is het nodig vroegere emoties opnieuw te beleven?

Misschien kan een stemmingsverbeteraar (een antidepressivum, een knuffel, muziek, een etentje in een restaurant) het leven wel even aangenamer maken, maar een betere stemming volstaat niet om een zingeving in het leven te hebben. De remedie tegen stress is niet het controleren en ordenen van de omgeving (het wegnemen van stress-factoren), niet het verminderen van de chaos in de buitenwereld, maar het verminderen van de chaos in de binnenwereld door het creëren van een interne ordening. Net zo min als flow, kan immers ook stress niet aan een activiteit of aan de omgeving worden toegeschreven. Ook stress is een mentale ingesteldheid. De remedie tegen depressie en burn-out kan uiteindelijk alleen bestaan uit het creëren van een interne ordening op korte en op lange termijn, d.i. kwaliteit en levensvisie, niet uit het stuur uit handen geven in de hoop dat anderen (artsen, therapeuten, een partner) het probleem zullen oplossen.

Ordening is ook het ultieme antwoord op post-traumatische stress. Gebeurtenissen die een plaats hebben gekregen in de ordening van het leven, die een menselijk gelaat hebben gekregen omdat ze in een menselijke ordening werden opgenomen, moeten niet vergeten of verdrongen worden maar kunnen het leven ook niet langer verstoren. Traumaverwerking is een ordenende activiteit. Ordening is een bevrijdende daad van het menselijke bewustzijn, van de taal, van wat door Lacan de vaderlijke functie werd genoemd.

Misschien kunnen we in het licht van het bovenstaande een eenvoudig ciriterium hanteren. Ongeacht de vorm van de hulpverlenende benadering (de "therapie", de "behandeling", de "prise en charge") zal een interventie therapeutisch zijn als ze in de richting gaat van meer zingeving en ordening in het leven op lange termijn en van meer kwaliteit in het leven van elke dag.

 

 

Naar inhoudsopgave

 

 

7.   Leven als evolutionair project…

Over essentie en existentie, over existentieel lijden en over neurotische strategieën…

Laatst zij een dame mij dat zij vond dat de meeste mensen “lui en laf” waren. Het is opmerkelijk hoe vaak mensen dergelijke globaliserende uitspraken over “de meeste mensen” doen. (Dit was er overigens ook een…). Ik heb de betrokken dame er vriendelijk op gewezen dat ik met haar te doen had omdat zij kennelijk in een dergelijke wereld moest leven (in de wereld waarin ik leef zijn de mensen namelijk niet zo), dat ik mij afvroeg of zij dan over objectieve criteria beschikte om uit te maken of de mensen “lui” of “laf” zijn, en dat het effect van haar beoordeling in ieder geval toch meer gevolgen zou hebben voor haar eigen kwaliteit van het leven dan voor het gedrag van “de meeste mensen”.

In een recent interview zei de kunstfotograaf Sebastian Schutyser naar aanleiding van zijn tentoonstelling “Mud Mosques” in het Museum voor Centraal Afrika in Tervuren, dat hij iets “echts” probeerde over te brengen. Hij zei dat er in deze wereld echte dingen en niet-echte dingen zijn en dat hij tegen deze laatste “niet tegen kon”. Er zouden volgens deze kunstenaar veel te veel leugens in deze wereld zijn.

De ogenschijnlijk diepgewortelde neiging om dingen en vooral mensen op hun echtheid te beoordelen kan natuurlijk teruggevoerd worden op Plato die al zei dat de dingen op deze wereld slechts afspiegelingen zijn van de echte entiteiten die de “ware ideeën” zijn. Achter de onechte dingen van deze wereld zitten echte dingen die men kan ontwaren door contemplatie en door diep nadenken. Dat is ook kenmerkend voor het religieuze denken volgens hetwelk achter de dingen van deze wereld een bedoeling zit, een plan van God. Het is het idee van de schepping als top-down ontwikkeling van een groot architect, een groot bureacraat, een groot pottenbakker. Goed is wat past in het plan van God, kwaad is wat er tegen in gaat. Dat is het essentialistische denken. Achter alles zit een essentie. In recentere tijden poogde de filosoof Husserl tot het aanschouwen van de essentie te komen door de concrete existentie tussen haakjes te zetten. Het essentialistische denken heeft ook geleid tot het pathetische zoeken naar het “echte” van kunstenaars en gelovigen, maar ook tot een klasse van mensen die dachten te kunnen oordelen of anderen wel “echt” waren, of hun gevoelens wel “echt” waren en of ze wel “echt” zichzelf waren.

Het religieuze denken en het theologische, essentialistische project zijn een keurig en geordend denken. Er is een grote ordening aanwezig, wij moeten ze alleen maar leren zien. Het uiteindelijke aanschouwen van die grote ordening zal ook het opperste geluk zijn. Dat is natuurlijk weggelegd voor het hiernamaals, in de hemel.

Het religieuze denken heeft een buitengewoon groot ordenend vermogen en derhalve een buitengewoon hoog vertroostend gehalte, vooral als het voorgesteld wordt in de vorm van een persoonlijke God die betrokken is bij het individuele bestaan van de mens. Het heeft het bewustzijn van de mens dan ook lang in zijn greep gehouden. Het leek ook zo logisch want uit niet-leven kon toch geen leven voortkomen, uit onbewust leven kon toch geen bewustzijn voortkomen, het lagere kon toch het hogere niet voortbrengen?

Sinds 1859, het jaar waarin Darwin The Origins of Species publiceerde, kan dit nu juist wel. Darwin heeft immers aannemelijk gemaakt dat het hogere uit het lagere is voortgekomen. Darwin toonde aan hoe de hele evolutie van niets tot iets, van materie tot leven en tot bewustzijn kon komen op grond van een eenvoudig, stom en onnadenkend algoritme, een proces van voortdurende creatie op basis van anarchistische wildgroei en natuurlijke selectie. In plaats van een goddelijk project is er een pandemonium: alle duivels zijn los. Hij bevestigde daardoor wat de Boeddhisten reeds lang hadden gezegd: op de mesthoop groeit een lotus. Voor het eerst had de mens zich naast een theologisch project een evolutionair project kunnen voorstellen. De filosofische implicaties zijn enorm en zijn nog altijd niet tot het dagdagelijkse bewustzijn doorgedrongen. Het evolutionaire denken is immers niet tot de biologische wereld beperkt gebleven maar kan tot de gehele kosmos worden doorgetrokken. Het komt erop neer dat er geen voorafgegeven ordening, geen essentie is. Er is alleen existentie, dat wil zeggen voortdurende creatie. Een bottom-up ontwikkeling.

Daarmee is de mesthoop, het onvolkomene, het kwade, het pandemonium geen onvermijdelijk kwaad meer, maar een noodzaak. De chaos is een noodzaak om een nieuwe ordening te voeden en de evolutie te laten verdergaan. Een volmaakte ordening kan immers niet meer verder evolueren. De mesthoop is dus even noodzakelijk als de lotus. Het existentiële lijden, de angst en de eenzaamheid zijn geen straf van God voor onze zonden maar zijn de onvermijdelijke prijs voor onze deelname aan een evolutionair project. Het is ook niemands schuld. Het is niet omdat mensen dom of lui zijn. Het is lijden dat er is ondanks het feit dat iedereen zijn best doet.  Het is dan ook een illusie te denken dat het geluk zou bestaan uit een leven zonder onvolkomenheden en zonder problemen. Het geluk bestaat veeleer uit de mogelijkheid elegant te kunnen omgaan met de onvermijdelijke problemen van elke dag.

Schelling zei: in de mens heeft de natuur de blik opgeslagen en zichzelf bekeken. Maar daarmee is hij ook zijn onschuld kwijt geraakt. Roland Barthes zei reeds dat er voor de mens geen natuurlijke authenticiteit meer is, zoals die er is voor een goudvis of voor een hert. De enige eerlijke houding is te erkennen dat alles een code, een conventie is. De mens valt niet volkomen samen met zichzelf. Hij is altijd een toeschouwer en een vreemde voor zichzelf. Wittgenstein sprak van taalspelen en Oscar Wilde zei: “Echt zijn is een pose, en één van de meest irriterende die ik ken.”

Een evolutionair project is een existentieel project. Er is eerst existentie en pas later essentie en het is tekenend dat de existentiefilosofie in de vorm van romans (La Nausée) en toneelstukken (Huis Clos) bekendheid heeft gekregen. Deze literaire werken tonen aan hoe de mens met het existentiële lijden kan leven zonder er een neurotisch lijden van te maken en zonder te pogen de mens te begrijpen met de categorieën van de dingen (causaliteit, vaste eigenschappen). Deze houding legt aan de mens een buitengewone verantwoordelijkheid op. De mens dient zichzelf immers vanuit het niets voortdurend te scheppen en zichzelf als het ware op te trekken. Ook het bewustzijn is een evolutionair project. Boeddha zei: de schrijnwerker vormt het hout, de wapensmid smeedt het ijzer, de wijze vormt zichzelf.

Aangezien wij als individu terecht komen in het evolutionaire project van het leven, dat al lang vóór ons is begonnen, zijn een groot aantal keuzen reeds gemaakt. Het feit dat men als man of als vrouw geboren is, dat men op een bepaalde plaats, in een bepaalde tijd en cultuur en bij bepaalde mensen geboren is, zijn keuzen die het verdere individuele project ten dele zullen bepalen. Daarover is er geen keuzevrijheid meer, net zomin als over het feit dat de mens tien vingers heeft en zich geslachtelijk voortplant. Dat is de “geworfenheit” van Heidegger: Men komt in een bepaalde situatie met bepaalde gegevenheden.
Maar een evolutionair project is ook gekenmerkt door het feit dat op elk ogenblik altijd weer nieuwe keuzen worden gemaakt. Telkens een keuze wordt gemaakt, (ongeacht of deze keuze bewust of onbewust, door het subject of door anderen wordt gemaakt) worden meteen een aantal andere keuzen onbereikbaar en onmogelijk. Als men een partner huwt, worden meteen miljoenen andere partners onbereikbaar…

In een evolutionair project zal ook altijd een selectie worden gemaakt. Het effect van de keuze is onvoorspelbaar en onherroepbaar en zal bepalend zijn voor het verdere verloop. Dat is het meedogenloze, het “oneerlijke” van elk evolutionair project en is de kern van het existentiële lijden. Want er is geen klachtenbureau en geen ombudsman. De keuzen die gemaakt worden inzake studierichting, studie-ijver, partnerkeuze, kinderen, politieke affiliatie, carrière, woonplaats, enz. leiden onvermijdelijk tot bepaalde gevolgen, ook al werden ze altijd op basis van onvolkomen informatie gemaakt.

Het existentialisme heeft definitief de ogen geopend voor het existentiële lijden. Dit werd op aangrijpende wijze beschreven door o.m. Kierkegaard, Kafka, Dostojevski, Gabriel Marcel, de Unamuno en natuurlijk Sartre. Het existentiële lijden, voorgesteld op het beroemde doek van Munch, bestaat uit angst en eenzaamheid.

Geen enkele psychotherapie kan dit existentiële lijden wegnemen. Een psychotherapie, voor zover ze een filosofische achtergrond heeft, kan er alleen toe leiden dat het existentiële lijden geen neurotisch lijden meer wordt. Een filosofische begeleiding kan duidelijk maken dat neurotisch gedrag een strategie is, die onproductief is in die zin dat ze nog meer lijden veroorzaakt.

Dat is dan ook de belangrijkste taak voor wie zich tot doel stelt mensen te helpen. Helpen kan alleen gaan in de zin van een groei naar verantwoordelijkheid. De neurotische strategie is precies het niet-opnemen van deze verantwoordelijkheid en een poging de verantwoordelijkheid op anderen of op het leven af te schuiven. Maar dat is uiteindelijk onmogelijk. Niemand anders is immers verantwoordelijk, niet de ander, niet het leven, en in het bijzonder geen God. Helpen kan dan ook niet berusten op het verhullen of het wegnemen van existentieel lijden door welmenende therapeuten of goedbedoelende ouders. Helpen kan alleen berusten op het vergroten van het inzicht in de neurotische aard van bepaalde vormen van lijden en in de onvermijdelijkheid van het existentiële lijden.

Levenskunst bestaat er niet uit anderen of het leven juist te beoordelen, maar in alle omstandigheden te kunnen kiezen voor een strategie van persoonlijke groei.

 

Naar inhoudsopgave

 

 

8.   Over het goede gebruik van het onderbewuste

Over bewustzijn, onderbewustzijn, existentiële volheid, het grote misverstand en Socratische therapie

Psychiatrie werd vroeger zielkunde genoemd. Over de ziel horen we niet veel meer en we voelen ons een beetje ongemakkelijk met dit begrip. In het recente en opmerkelijke boekje "De herontdekking van de ziel" geeft de Leuvense hoogleraar in de filosofie Herman De Dijn evenwel een bijzonder opvallende benadering. Dat het lichaam een ziel heeft, is voor hem namelijk een even groot niet-mysterieus mysterie (sic) als het feit dat bepaalde patronen van spiercontracties een glimlach zijn. Het patroon van spiercontracties in het aangezicht verwijst niet naar een glimlach, het betekent geen glimlach, het is een glimlach. Er is niet zoiets als een "abstracte glimlach" waarvan de spiercontracties een "uiting" zouden zijn. Elk normaal mens zal het patroon van spiercontracties ook onmiddellijk als een glimlach herkennen. Op dezelfde manier is een bepaald patroon van tegen een bal schoppende kerels geen verwijzing naar voetbal, maar is voetbal. Er is geen abstracte entiteit die "voetbal" zou zijn. En een bepaald patroon van gedragingen is geen verwijzing naar liefde, maar is liefde. Er is geen abstracte entiteit die "liefde" zou zijn (en die sterker dan alles zou zijn).

De Dijn lijkt dus ook te zeggen dat er niet zoiets als een abstracte ziel bestaat die ergens in het lichaam zou wonen of erboven zou zweven, of waarnaar het lichaam zou verwijzen. Neen, de ziel is die lichamelijke constellatie die door elk mens als dusdanig herkend wordt. Het is dat wat wij als mens in de ander onmiddellijk als mens erkennen. Dat ontkennen zou hetzelfde zijn als ontkennen dat een bepaald patroon van spiercontracties een glimlach zou zijn. Wij kunnen die glimlach weliswaar niet op de operatietafel aantreffen (daar vinden wij alleen bepaalde spieren) net zoals wij de ziel niet op de operatietafel of onder de microscoop kunnen aantreffen. En toch kunnen wij hem niet ontkennen. Dat ontkennen zou geen filosofische stellingname zijn maar psychopathologie, aldus nog Herman De Dijn.

De benadering van De Dijn charmeert vanwege haar niet-dualistische aard en omdat zij zo goed aansluit bij wat hoger reeds over het bewustzijn als emergente eigenschap werd gezegd. Zij toont ook aan dat filosofie in wezen hetzelfde is als wetenschap, namelijk het voorstellen van concepten die ervaringen denkbaar maken.

Wij kunnen van de ziel, het bewustzijn of het onderbewuste niet bewijzen dat zij bestaan of dat zij niet bestaan, maar wij kunnen deze (en andere) concepten aanvaarden op dezelfde wijze als wij het concept van zwaartekracht aanvaarden. Ook de zwaartekracht is immers niet bewezen (Einstein heeft een model van het universum voorgesteld waarin de zwaartekracht geen rol meer speelt).

Wij aanvaarden het concept “zwaartekracht” niet omdat het "waar" zou zijn (dat weet geen mens) en nog minder omdat wij ze zouden kunnen zien (daar zou een Nobelprijs mee te verdienen zijn) maar omdat het een unificerend concept is. We schorten ons ongeloof als het ware op (wat niet hetzelfde is als geloven) omdat het idee van zwaartekracht een gemeenschappelijke coherentie en "verklaring" voor talloze waarnemingen biedt. Deze "verklaring" volstaat ook ruimschoots voor het dagdagelijkse leven. Alleen voor het hele grote of het hele kleine hebben we andere concepten nodig (resp. de relativiteitstheorie en de kwantumtheorie).

Ook het concept van het onbewuste werd ingevoerd om coherentie te brengen in de waarnemingen van het gedrag van de mens. Daarbij is altijd gepoogd een soort causaliteit in te voeren zodat gedrag verklaarbaar zou zijn als een keten van oorzaak en gevolg, naar het model van de natuurwetenschappen. We hebben er eerder echter al op gewezen dat dit in feite een te eenvoudig model is voor een complex systeem als de mens, dat veel beter begrepen kan worden met concepten uit de chaostheorie. Maar ons bewustzijn houdt nu eenmaal van eenvoudige ideeën...

Men kan zich de complexiteit van de hersenen enigszins indenken als men zich probeert voor te stellen dat men op de plaats van elke bewoner van de aarde er tien zou zetten en dat die allemaal een kleine vijftigduizend telefoongesprekken tegelijk zouden voeren. Sommige onderzoekers hebben ook wel eens gezegd dat de hersenen permanent bezig zijn met het equivalent van het tegelijk besturen van alle auto's in Parijs. Dat geeft ook een idee van de verhouding tussen bewuste en onbewuste processen. Het bewuste heeft immers al ongeveer de handen vol met het besturen van één wagen...

Hoe gebruiken wij deze enorme mogelijkheid? Stel dat wij ons van de woonkamer naar de keuken willen begeven. Niemand van ons zal er ook maar aan denken bewust alle zenuwprikkels te willen genereren die nodig zijn om alle spieren te besturen die nodig zijn om de vereiste bewegingen uit te voeren. En als wij een zin beginnen uit te spreken denken wij er niet aan hoe wij alle spieren moeten sturen om de klanken te vormen. Wij aanvaarden dat ons bewustzijn dergelijke complexe taken gewoonweg niet aankan. Op één of andere manier delen wij aan ons (niet-bewuste) systeem een intentie mee, geven wij een soort globale opdracht om de betrokken handeling uit te voeren, en ons onbewuste of althans niet-bewuste systeem zorgt ervoor, als een goede buttler, dat de benodigde diensten worden geleverd. Als wij de betrokken bewegingen bewust zouden proberen uit te voeren, zouden wij er nooit meer uitgeraken, zoals de spreekwoordelijke duizendpoot die hopeloos in de knoei kwam zodra hij aan al zijn poten begon te denken.

Zou ons dat geen idee kunnen geven over hoe veel problemen gegenereerd worden? Zou het niet kunnen dat vele problemen ontstaan omdat ons rationele, aanmatigende bewustzijn tot elke prijs een "redelijke" verklaring wil vinden? Een dergelijke "analyse" komt doorgaans immers neer op het construeren van een verklaring in termen van een causale keten van gebeurtenissen, die min of meer "traumatisch" en min of meer verantwoordelijk voor het huidige gedrag worden geacht, vaak teruggaande tot in de jeugd. Zoals eerder al gezegd, komt dit neer op het beschouwen van de mens als een soort machine met onveranderlijke wetmatigheden.

Vaak wordt er ook vanuit gegaan dat er ergens "iets" fout moet zitten, dat er "iets" scheef zit, dat er "iets" geblokkeerd of gekwetst of verwond is, enz. en niet zelden komt dat erop neer dat men de strijd aanbindt met bepaalde gedragingen in zichzelf, dat men zichzelf wil disciplineren, bepreken of moraliseren. Het nadeel is dat dat bezwaarlijk een leven van kwaliteit kan worden genoemd en dat, als men de strijd zou winnen, men met een interne verliezer achterblijft die op wraak zal zinnen.

Als iemand bezig is te verdrinken, is het dan zinvol naar de "oorzaak" te zoeken in termen van vroegere gebeurtenissen? Is het zinvol te vragen waarom zijn moeder hem niet heeft leren zwemmen? Of dat misschien het gevolg was van traumatische gebeurtenissen dan wel of zijn moeder zelf misschien bevreesd was voor water? Misschien is dat allemaal waar. Maar het feit blijft dat men nooit zeker kan zijn van de causale keten die men kan "vinden" (men kan er met evenveel gemak andere "vinden") en dat het vinden van een dergelijke causale keten bovendien niet maakt dat de betrokkene plots wel zal kunnen zwemmen. Met andere woorden: een analyse van het probleem is geen oplossing en de patiënt verdrinkt nog steeds.

Men kan zich een meer pacifistische benadering indenken op basis van een meer positieve antropologie, die erop neerkomt dat ervan uitgegaan wordt dat het onderbewuste globaal een positieve intentie heeft. Elk gedrag is ooit een oplossing voor een probleem geweest, ook als het nu meer een ongemak dan een oplossing is geworden. Men kan die intentie vanuit het bewuste honoreren en aanmoedigen in plaats van het gedrag te disciplineren. Dat is een oplossingsgerichte benadering in plaats van de arrogante benadering die ervan uitgaat dat men weet wat er scheelt en hoe de dingen horen te zijn. Op die manier kan men alleen maar in de verlamming van de duizendpoot terechtkomen.

Ons bewuste denken is uiteraard sterk beïnvloed door de westerse arbeidsethos en door de westerse verheerlijking van het lijden. Wij denken dat wij geluk moeten verdienen, dat wij daar hard ons best voor moeten doen, dat wij daar allerlei dingen voor nodig hebben en dat geluk in de toekomst gegeven zal worden als beloning voor wie rechtvaardig geweest is en goed gewerkt heeft. Omgekeerd denken wij ook dat allerlei externe gebeurtenissen en aangelegenheden de macht hebben ons geluk te verstoren.

Geluk kan omschreven worden als een toestand van existentiële volheid. Mensen gebruiken hiervoor termen als geluk, liefde, innerlijke harmonie, innerlijke vrede, sereniteit, verbondenheid met het leven, leven in volheid enz. Uit vele ervaringen van mensen blijkt dat een dergelijke toestand niet het gevolg is van bepaalde prestaties of van het verwerven van bepaalde bezittingen. Het is geen resultaat, geen verdienste en geen beloning. Mensen die in het moment van nu geen geluk weten te creëren, zullen dat dan ook niet plots wel kunnen als aan hun vermeende voorwaarden is voldaan. Existentiële volheid is een existentiële mogelijkheid die ieder mens in zich heeft, die door niets of niemand belet kan worden en die niet verloren kan gaan, ook niet na "traumatische" gebeurtenissen. Het is een toestand die volgens het Socratische concept van de maieutiek reeds aanwezig is en alleen nog maar geboren moet worden. Het is een zijnstoestand die het gehele leven belicht en kleurt en die het verschil maakt tussen leven uit tekort en leven uit volheid. Een therapeut, hulpverlener, leraar of vriend wordt dan inderdaad de Socratische vroedvrouw bij de geboorte.

Leven uit tekort is een leven uit onvervuldheid, uit onvrede, dat tot gedrevenheid leidt omdat men denkt bepaalde dingen nodig te hebben of bepaalde prestaties te moeten leveren om gelukkig te kunnen zijn. Dat is het grote misverstand dat verantwoordelijk is voor veel gedrag dat we als obsessioneel gedrag en verslavingsgedrag kunnen bestempelen. Vele problemen zijn wanhopige, goedbedoelde maar onhandige pogingen ("oplossingen") om existentieel welzijn te bereiken. Ook vele religieuze, spirituele, artistieke en andere culturele activiteiten en praktijken zijn een zoeken naar existentiële volheid. Zo is er de smachtende, getormenteerde, gekwelde, verscheurde kunst die wel rechtstreeks uit een tekort lijkt te komen (Beethoven, Sjostakowitsj, Van Gogh …). Ook Freud was van mening dat kunst alleen uit tekort, uit onvervuldheid kon ontstaan.

Als men evenwel vanuit een toestand van existentiële volheid leeft, als uitgangspunt, dan kan men niet meer verstoord worden door de onvolkomenheden van het concrete leven. Men zal nog dezelfde dingen kunnen doen, maar ze zullen meer uit keuze en minder uit noodzaak gebeuren. Men kan verantwoordelijkheid nemen voor de eigen keuzen en vrede nemen met dingen die buiten de eigen verantwoordelijkheid vallen. Dat leidt ook tot een meer gulle, genereuze kunst die uit een existentiële volheid lijkt te komen (Vivaldi, Bach, Schubert, Monet, Manet…) en is een weg naar meer mededogen met de medemens. Men ziet dan immers hoe ook anderen alleen maar verstrikt zijn geraakt in allerlei onhandige pogingen om existentiële volheid te bereiken. En men kan om deze misverstanden glimlachen in plaats van er zich aan te ergeren. Zelfs het aanschouwen van het "ongeluk" van zichzelf of van anderen kan een weg tot verdieping van de existentiële volheid worden. Er is immers niet alleen de prachtige maar evidente poëzie van de zonsopgang en de zonsondergang, er is ook de meer wrange poëzie van het dreigende wolkendek en van het onweer. Er is niet alleen de esthetiek van het schone, er is ook de esthetiek van het sublieme. Existentiële volheid neemt het existentiële lijden niet weg, maar is een remedie tegen het narcistische, neurotische lijden, zoals geïllustreerd wordt door kunstenaars die ondanks belabberde levensomstandigheden tot een kunst zijn gekomen die van existentiële volheid getuigt.

De enige manier om deze toestand te bereiken, is het bewuste denken met zijn bravoure, zijn bezwaren en zijn bedenkingen even het zwijgen op te leggen en er gewoon in te stappen. Existentiële volheid is een toestand van zijn die wij gewoon in ons bewustzijn moeten toelaten, waar wij op moeten vertrouwen. Zoals wij om te zwemmen op een bepaald ogenblik uiteindelijk gewoon in het water moeten stappen en er moeten op vertrouwen dat wij zullen kunnen zwemmen. Het doen neemt de twijfel weg die door een beschouwelijke uiteenzetting wordt nagelaten.

"De smid vormt het ijzer, de beeldhouwer vormt de steen, de wijze vormt zichzelf", aldus de Boeddha. Ons grootste kunstwerk blijft ons persoonlijk leven.

 

Naar inhoudsopgave

 

 

9.   Hopeloos gelukkig of gelukkig hopeloos?

Over geluk en verlangen, hoop en wanhoop

Iedereen wil gelukkig zijn. Zelfs wie zich het leven beneemt, probeert daardoor zijn ongeluk te verminderen en hoopt dus ergens dichter bij het geluk te zullen komen.

Waarom is gelukkig zijn een probleem? Omdat de mens niet kan leven als een dier dat door instincten wordt gedreven en dat geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden hoeft op te nemen. Deze vorm van leven wordt door Aristoteles "zóè" genoemd, vanwaar het woord 'zoön afkomstig is, zoals in spermatozoön of zoölogie. De mens daarentegen heeft een 'logos', d.i. een bewustzijn, waarmee hij in staat is zijn leven te "leiden", wat wil zeggen dat hij verantwoordelijkheid kan en moet nemen voor zijn daden. Het geleide leven noemt Aristoteles 'bios', zoals in biografie, d.i. een beschrijving van het leven dat iemand heeft geleid. Daarmee ontstaat het probleem van de ethiek. Want voor wie het leven kan leiden, rijst onmiddellijk de vraag hoe je het dan wel moet leiden.

Drie basismanieren

Een eerste vaststelling is dat alle mensen bij de manier waarop ze hun leven leiden een zelfde doel nastreven, namelijk gelukkig zijn. Volgens Aristoteles zijn er drie basismanieren om gelukkig te zijn. De eerste manier is het beoefenen van de door de medemensen geprezen deugdzaamheid, die tot erkenning leidt. Dat is de opvatting van geluk als erkenning door anderen. De tweede is het nastreven van aangename gevoelens, van genotsbeleving, van lustbeleving in zintuiglijke genietingen, dat is de hedonistische opvatting van het geluk. De derde weg is het onderzoeken van de samenhangen en wetmatigheden in wat de mensen doen en in het leven, dat is het bedenken van theorieën. Het woord theorie is afkomstig van het Griekse ‘theorein’ dat ‘zien’ betekent, verwant aan ‘theater’. Een theorie is een zienswijze en het bedenken van theorieën is de beschouwelijke levenswijze, in het Grieks de 'bios theorèticos' of in het Latijn de 'vita contemplativa' (tegenover de 'bios praktikos' of de 'vita activa'). In deze opvatting bestaat het geluk uit het bevredigen van de beschouwelijke nieuwsgierigheid.

Het doel van het streven

Deze drie opvattingen van geluk sluiten elkaar niet uit maar bevatten alle drie iets juists. Om de drie aspecten van geluk te begrijpen, kan men zich afvragen wat eigenlijk moet worden verstaan onder een duurzaam geslaagd leven. Wat is de levensvervulling of het doel waarnaar men streeft? Wat is het doel van onze handelingen?

Volgens Aristoteles kan het doel van een handeling in de handeling zelf liggen, of erbuiten. Als het doel buiten de handeling ligt, gaat het om het maken, het vervaardigen van iets, van een werk, bijv. een maaltijd, een kledingstuk, een meubel of een machine, of om het uitvoeren van een operatie. Als het doel in de handeling zelf ligt, gaat het niet om het vervaardigen van een werk maar om het zo goed mogelijk uitvoeren van de handeling zelf, bijv. dansen of filosoferen.

Welk van de twee staat hoger? Wie een werk vervaardigt, doet dat altijd omdat hij daarmee een verderliggend doel nastreeft. Dat verdere doel kan opnieuw een werk of een handelen zijn. Als het een werk is, kan men opnieuw vragen wat dan het doel van dat werk is, tot men uiteindelijk onvermijdelijk op een handeling uitkomt die haar eigen doel is. Het enige doel dat niet naar een verder doel verwijst, dat m.a.w. een doel in zichzelf is, is gelukkig-zijn. Daaruit volgt dat ook het uiteindelijke doel waar het hele individuele leven om draait, geen werk kan zijn, maar alleen een handelen dat zo volmaakt mogelijk is. Het doel van het individuele leven is geen levenswerk dat men achterlaat.

Geluk als onafhankelijkheid

Het einddoel van al wat de mens nastreeft, is het geslaagde leven. Als dat doel bereikt zou zijn, zou al ons streven ten einde zijn. Het leven van een mens zou dus geslaagd zijn als hij nergens meer naar hoeft te streven. Zolang men naar iets streeft, is men immers niet volmaakt gelukkig. De Boeddha zei: "alle lijden komt uit het streven van de mens". Een leven waarbij men naar niets meer hoeft te streven, noemen de Grieken 'autarka' of 'onafhankelijkheid'. Het eigenlijke, fundamentele kenmerk van duurzaam geluk is de onafhankelijkheid, de afwezigheid van strevingen. Alleen de goden zijn volkomen autarkisch of onafhankelijk en dus gelukkig, want zij zijn van niets en niemand afhankelijk. Voor de mens is dat niet mogelijk omdat de mens voortdurend behoefte heeft aan dingen en aan anderen. Een leven van afhankelijkheid van dingen is een tragisch leven. Een leven geïnvesteerd in bezittingen of prestaties, is een leven van gedrevenheid en wanhoop. De mens kan alleen een zo groot mogelijke onafhankelijkheid nastreven door zijn bevrediging te vinden in een bezigheid waarbij hij zo onafhankelijk mogelijk is van de omgeving en waarbij hij dus zo weinig mogelijk behoeften heeft. De minste behoeften hebben, aldus Aristoteles, filosofen en beoefenaars van de wetenschappen. Die hebben in wezen immers alleen maar hun hoofd nodig om na te denken over de mentale verbanden waarin ze zich verdiepen. Die mentale verbanden zijn geen externe attributen die men zich dient te vervaardigen of aan te schaffen, het zijn mentale objecten die te allen tijde beschikbaar zijn voor de geest. Het aanschouwen van geestelijke gegevenheden is de reeds genoemde 'vita contemplativa', in tegenstelling tot de 'vita activa' waarvoor men altijd externe gegevenheden nodig heeft.

Filosofie als weg naar geluk

In de hele geschiedenis van de filosofie (d.i. het nadenken van de mens) is het geluk een bekommernis geweest. Epicurus gaf als definitie van filosofie: de filosofie is een bezigheid die door denken en redeneren tot een gelukkig leven leidt. Deze definitie is belangrijk. Zij geeft aan dat filosofie een weg tot geluk is, maar niet zomaar om het even welke weg. Het is een weg naar geluk die gebaseerd is op de liefde voor de waarheid. Het gaat om geluk in de waarheid. Niet het geluk als gevolg van illusies, dromen of zoete begoochelingen, noch het geluk als gevolg van chemische substanties als drugs of pillen, maar een geluk als gevolg van zo waarachtig mogelijk inzicht. André Comte-Sponville zegt het zo: "Filosofie heeft het leven als onderwerp, het denken als instrument en het geluk als doel". Beter denken om gelukkiger te worden. Immers, als de filosofie, d.w.z. het nadenken over het leven, ons niet gelukkiger maakt, waartoe dient ze dan?

Waarom zijn mensen niet gelukkig?

Als men mensen vraagt naar hun idee over gelukkig zijn, komt het antwoord heel vaak neer op het verlangen om iets te bezitten (een auto, een huis, een baan) of het verlangen iets te bereiken (een promotie, de eerste prijs bij het hardlopen). Sartre zei: "l'homme est fondamentalement désir d'être". De mens is verlangen.

Wat is verlangen? Het bekendste antwoord werd geformuleerd door Plato in zijn Symposium, waar hij Socrates laat zeggen: "Liefde is verlangen, en alle verlangen is tekort. De objecten van het verlangen en van de liefde zijn wat men niet heeft, wat men niet is". Pascal zei: "Wij hopen te leven in plaats van te leven." Woody Allen drukte het nog puntiger uit: "I would be so happy, If I were happy"...

Het vervelende is dat zodra men heeft wat men verlangde, dat niet meer is wat men verlangde, want men verlangt wat men niet heeft, niet wat men wel heeft. Zodra men iets heeft, verdwijnt dan ook het verlangen ernaar. Iedereen weet dat als men kinderen geeft wat zij vragen, hun verlangen onmiddellijk naar iets anders uitgaat, naar een nieuw object van verlangen. Krijgen wat men wou is een hachelijke zaak want het verlangen zoekt onmiddellijk een nieuw object zodat we onmiddellijk opnieuw ongelukkig zijn. Mensen die daadwerkelijk een promotie hebben gekregen, blijken dan ook niet echt gelukkiger te zijn dan voorheen. Van Proust is bekend dat hij ongelukkig was als Albertine er niet was, maar evenzeer als zij er wel was. Dat is ook het geval voor heel wat paren die niet zonder elkaar en niet met elkaar kunnen. Zodra men heeft wat men verlangde, dreigt de verveling. Pascal Bruckner zei: “De grootste vijand van het geluk is het geluk zelf.Schopenhauer, de scherpzinnige druiloor, zei dat het leven zich als een slinger beweegt tussen ongelukkig zijn uit verlangen en ongelukkig zijn uit verveling. Oscar Wilde zei: "There are two hardships in life: one is not to get your heart's desire, the other is to get it."

Hopeloos geluk

Mensen leven veelal met de hoop gelukkig(er) te zullen zijn als aan hun verlangen voldaan zal zijn. Mensen hopen voortdurend dat hun leven beter zal worden. Het is precies deze hoop die het geluk in de weg staat. Doet hoop dan niet leven? Hoop doet leven, maar leidt niet tot geluk. Hoop is een ontkenning van geluk. Hopen is alleen terecht voor dingen die buiten onze macht liggen. Je kan hopen dat het morgen mooi weer zal zijn, maar hopen gelukkig te zijn wijst precies op de onmogelijkheid hier en nu gelukkig te zijn. En er is geen enkele goede reden om aan te nemen dat wie niet de vaardigheid heeft om hier en nu gelukkig te zijn, dat plots wel zal kunnen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Van iemand die alleen kan zeilen als het mooi weer is, zeggen we niet dat hij goed kan zeilen. Net zoals kunnen zeilen een vaardigheid is die niet afhankelijk is van de toevallige plaats waar wordt gezeild, is gelukkig zijn een existentiële vaardigheid die niet afhankelijk is van toevallige externe omstandigheden. Geluk is altijd hopeloos.

Een zen-monnik werd achtervolgd door een tijger. Gelukkig kon hij ontsnappen in een ravijn waar de tijger hem niet kon volgen. Maar toen hij naar beneden keek, zag hij daar een andere tijger die hem likkebaardend stond op te wachten. Toen, tussen twee tijgers, volkomen uitzichtloos, zag hij plots een aardbei hangen. Hij plukte de vrucht, sloot de ogen en genoot intens van de heerlijke smaak.

Therapeuten als specialisten van het geluk

Hier ligt ook een valkuil voor therapeuten, die vaak denken dat zij hun patiënten kunnen helpen door ze te helpen hun verwachtingen waar te maken. Therapeuten moeten geen mentale klusjesmannen zijn die alleen maar problemen van patiënten moeten oplossen. Therapeuten zouden op de eerste plaats patiënten kunnen helpen een scherp onderscheid te maken tussen het al dan niet hebben van problemen en het al dan niet gelukkig zijn. Gelukkig zijn is niet de afwezigheid van problemen en het oplossen van problemen leidt niet automatisch tot gelukkig zijn. Afwezigheid van oorlog is nog geen vrede. Gelukkig zijn is veeleer de ingesteldheid van kiezen voor geluk en persoonlijke groei, ook in omstandigheden waar anderen kiezen voor ongelukkig zijn. Therapeuten zouden specialisten in gelukkig zijn moeten zijn, levenskunstenaars, geluksagogen die mensen kunnen helpen hun vaardigheden tot gelukkig zijn te vergroten. Gelukkig zijn is een houding van liefde voor het leven, van ja zeggen tegen het leven, niet omdat het zo volmaakt zou zijn, maar ondanks het feit dat het zo onvolmaakt is, niet als een gastronoom die beoordeelt, maar als een estheet die schoonheid ziet waar anderen slechts banaliteit zien. Gelukkig zijn is verlangen wat er is en zich niet verliezen in verlangen naar wat er niet is. Het is "to stubbornly refuse to make yourself miserable about anything" van Albert Ellis. Het is de amor fati van Nietzsche.  Men zou hiervoor bijvoorbeeld ook te rade kunnen gaan bij Marcel Proust. Het hele oeuvre van Proust is een beschrijving van de rijkdom van de zintuiglijke ervaring die hier en nu aanwezig is. De beeldhouwer Henry Moore zei eens: "Als ik op het strand een kei ga zoeken die beantwoordt aan mijn idee over schoonheid, dan vind ik die nooit, maar als ik gewoon mijn ogen open en om mij heen kijk, zie ik overal mooie keien." Of men kan, zoals Aristoteles, de filosofie beoefenen.

Gelukkig-zijn en bewust-zijn

De Britse neuroscientist Susan Greenfield heeft een model van het bewustzijn voorgesteld dat tegelijk verhelderend en therapeutisch nuttig kan zijn. Zij stelt de activiteit van de hersenen voor als een wateroppervlak waarop door talrijke kleine en grotere regendruppels voortdurend uitdeinende kringen worden gemaakt. Soms kunnen deze kringen elkaar opheffen en soms kunnen ze elkaar versterken. Alleen de grootste van deze kringen dringt door tot het bewustzijn. Als we dit model accepteren (doen alsof het waar is), dan volstaat het in het bewustzijn een kring van welzijn te laten ontstaan, een golf die groter is dan alle andere, die de andere kringen opneemt in zijn deining en zijn ritme, en die niet verstoord kan worden door andere binnenkomende regendruppels. (Dit zou overigens ook een verklaringsmodel kunnen zijn voor bijv. analgetische verschijnselen onder hypnose en bij spektakelartiesten, evenals voor bepaalde spirituele en mystieke fenomenen.) Wie het wetenschappelijker wil zien kan hierbij in plaats van kringen in het water ook denken aan chaotische attractoren (zie “Leven uit Chaos”) of aan het concept van flow van Mihaly Csikszentmihalyi (zie “De psychiater, de filosoof en de romanschrijver).

 

 

Naar inhoudsopgave

 

 

10.        Van klacht naar kracht

Over trauma, traumaverwerking, ironie en geluk

Wie aan hulpverlening doet, komt onvermijdelijk in aanraking met mensen met traumatische ervaringen en het is soms verbijsterend te vernemen wat ogenschijnlijk normale mensen aan leed hebben moeten (en kunnen) incasseren in de vorm van jarenlang fysiek misbruik of psychische ondermijning als kind, gezondheids­problemen of lichamelijke afwijkingen, of allerlei rampen als oorlogen of overvallen met doodsbedreiging. Maar ook het gewone leven is vol alledaags onheil dat onze zekerheden aan het wankelen kan brengen. Deskundigen hebben dan ook traumaschalen opgesteld, een soort traumabarema's voor diverse levenservaringen zoals ontslag of het verlies van een geliefd persoon.

Toch is het onmiskenbaar dat verschillende personen op een zelfde gebeurtenis zeer verschillend kunnen reageren. Bij nader toezien blijkt een "trauma" dan ook niet zozeer een eigenschap van een gebeurtenis als dusdanig te zijn, dan wel van de relatie tussen een bepaalde gebeurtenis en een bepaald persoon. Zo hadden mensen bij sommige volkeren (en niet eens zo lang geleden ook bij ons) acht of tien kinderen om uiteindelijk de helft van dat aantal over te houden. Het sterven van een kind was een normale gebeurtenis die in het denken een vaste plaats had. Bij ons heeft het sterven van een kind uiteraard geen plaats meer en is er sprake van een trauma als dit zich voordoet. Een trauma is altijd een reactie in het kader van een sociaal discours.

Een gebeurtenis zal als traumatisch beleefd worden als zij in het bewustzijn geen adequate plaats kan krijgen, als men geen denkcategorieën heeft, geen narratief weefsel om ermee om te gaan (bijv. als men geen "causale verklaring" kan vinden). Een trauma is het ondenkbare dat zich toch heeft voorgedaan. Een gebeurtenis die ondenkbaar is, die niet geplaatst en geïntegreerd kan worden, blijft in het bewustzijn ronddolen als een spook, als een stoorzender die aandacht blijft eisen en op elk ogenblik tot onaangename gevoelens kan leiden. Het is als een rondslingerend meubelstuk waar men voortdurend tegen aanloopt of over struikelt.

Een traumatische ervaring is als dusdanig dan ook niet beperkt tot existentiële ervaringen, maar kan evengoed filosofische, wetenschappelijke, religieuze of artistieke ervaringen betreffen. In die zin hadden ook Einstein of Alexander Fleming een traumatische ervaring als zij waarnemingen deden die zij niet konden plaatsen ("verklaren") en een kind kan getraumatiseerd zijn als het verneemt dat Sinterklaas niet bestaat. Een traumatische ervaring is dus vooral een traumatische reactie, die uiteindelijk de beperktheid van ons denken, d.w.z. van ons orde-scheppende vermogen tegenover de ons omringende chaos reveleert. Onze innerlijke orde blijkt geen stand te houden. De belangrijkste en tevens meest kwetsbare innerlijke orde is georganiseerd en geconcentreerd in het concept van identiteit. Een trauma brengt ons idee over wie we zijn aan het wankelen. Na een traumatische gebeurtenis zeggen mensen steeds weer niet meer te weten "wie ze zijn". Dit thema komt onder meer aan de orde bij auteurs als Victor Hugo (Les Misérables) en bij poitieke denkers als Hannah Arendt. Een trauma is als een fotografisch ontwikkelbad waarin ons denken duidelijk wordt. Het is een signaal dat een nieuw denken, met een grotere orde vereist is.

Dat nieuwe denken kan dan ook niet alleen maar bestaan uit het vinden en "bestraffen" van een "schuldige" of het krijgen van "genoegdoening". Uit onderzoek blijkt dat "slachtoffers" zich uiteindelijk niet beduidend beter voelen als de "dader" gevat is en "gerechtigheid geschied is". Strafpleiter Jef Vermassen verklaarde ooit in een interview dat een slachtoffer van een misdaad zich pas van de dader kan bevrijden als hij zijn wraakgevoelens terzijde kan schuiven. Bovendien is er in vele gevallen geen aantoonbare dader (wie is bijv. verantwoordelijk voor kanker?). Het vinden van een schuldige kan immers de geschokte zekerheden niet herstellen. Het vertrouwen is zoek en men krijgt dat niet terug door een schuldige te vinden. Sinterklaas komt niet terug. Er dient een nieuwe vorm van existentieel vertrouwen te worden bedacht.

Twee houdingen

Dat geeft al aan dat de mogelijke houdingen op een continuüm liggen tussen twee principiële houdingen: een houding van afweer en van strijd, d.i. van niet-aanvaarden, die uiteindelijk kan bedaren tot noodgedwongen resignatie, of een constructieve houding, d.i. de creatieve houding die zich voedt aan de chaos.

De eerste houding valt te herkennen in uitdrukkingen als "ik kan dat niet aanvaarden". Deze houding is als het ware de weigering het gebeurde een plaats te geven door te beweren "niet te kunnen aanvaarden" wat men in werkelijkheid al "aanvaard" heeft om de eenvoudige reden dat "niet-aanvaarden" nu eenmaal geen reële optie is, zoals ook niet-jezelf-zijn geen reële optie is. Wie dus beweert "niet te kunnen aanvaarden" creëert daardoor in het bewustzijn een onmogelijke toestand, een soort existentieel en filosofisch zwart gat van dezelfde aard als iemand die beweert niet zichzelf te zijn. Het creëert een toestand zoals in de beroemde ets van E.C. Escher waar mannetjes eindeloos een trap oplopen zonder ooit hoger te komen.

De mens heeft geen enkele keuze in wat hem overkomt en het leven trekt er zich nu eenmaal niets van aan of wij om bepaalde gebeurtenissen gevraagd hadden of ze verdiend hadden. Het leven is geen restaurant waar men bestellingen kan doen. De keuze is dus niet "of" men een voorval zal aanvaarden, de enige realistische keuze is "hoe" men het zal aanvaarden. Ook niet-verwerken is geen optie. Men verwerkt altijd. Maar sommige manieren van verwerken blijven onwelzijn en lijden veroorzaken tot lang nadat de oorspronkelijke oorzaak opgehouden heeft er te zijn. Het beoefenen van kwaadheid en van slachtofferdenken zal alleen maar tot gevolg hebben dat men tweemaal slachtoffer is: een eerste maal van het gebeuren zelf, en een tweede maal van het eigen emotionele geweld. Het eerste is vaak al jaren voorbij, het tweede kan eindeloos blijven verder duren omdat de mens het in zijn bewustzijn kan blijven vasthouden.

Het enige probleem is dus een probleem van keuze. Men heeft immers tegelijk geen keuze en alle keuze. Pas als men op de juiste wijze gaat inzien waar men wel degelijk keuze heeft en waar niet, kan men het vicieuze, Escheriaanse denkpatroon verlaten en verder gaan. De stoïcijnse denkers zegden het reeds: het lot is niet in onze macht, maar onze houding daartegenover wel, wat Sartre op zijn manier weer opnam: la liberté c'est ce que l'on fait avec ce qui nous est fait. Zeggen dat men geen keuze heeft, is afstand doen van zijn menselijkheid en is zich in een positie van machteloosheid en afhankelijkheid plaatsen. Deze houding leidt vaak tot een machteloze aanklacht tegen een "ze": "ze hebben mij iets afgepakt".

Een andere visie

Wat wij dus nodig hebben, is een andere visie op het trauma, waardoor men de zelfkwelling van zich af kan schudden. Dat kan bijv. door in te zien dat een trauma altijd een element is in een lange keten van voorvallen. Mensen reageren geschokt en getraumatiseerd als zij op onverwachte en onverdiende wijze iets "verliezen", maar het is merkwaardig dat zij haast nooit getraumatiseerd zijn als zij op even onverwachte en onverdiende wijze iets krijgen. Niemand heeft mij ooit gezegd: "ik kan niet aanvaarden dat ik zo'n prachtig lichaam en zo'n goed verstand heb gekregen", "waar heb ik het verdiend dat ik zo'n prachtige partner heb gekregen", "het is niet eerlijk dat ik zo'n prachtige kinderen heb gekregen", enz. Het probleem is dat wat mensen gekregen hebben, spoedig als een verworven recht wordt beschouwd dat nooit meer weg mag gaan. Toen Renault naar Vilvoorde is gekomen, waren de mensen niet getraumatiseerd door die onverwachte gebeurtenis. Ze waren wel getraumatiseerd toen Renault weer uit Vilvoorde is weggegaan. Mensen beginnen hun verhaal altijd op een zeker niveau van verworvenheid, vanwaar ze een "verlies" hebben geleden. Maar als men iets verder kijkt dan de onmiddellijk gebeurtenis, dan dringt de vaststelling zich toch op dat men alleen maar kan verliezen wat men ooit gekregen heeft. Men kan een partner alleen maar verliezen omdat men hem ooit gekregen heeft, men kan kinderen alleen maar verliezen omdat men ze ooit gekregen heeft, men kan een carrière alleen maar verliezen omdat men ze ooit gekregen heeft, men kan materiële bezittingen alleen maar verliezen omdat men geboren is in een maatschappij waar men de kans gekregen heeft die bezittingen te verwerven. "Loslaten" is dan ook gemakkelijk aangezien het enige dat  men dient los te laten het idee is dat men iets "had". Wie nooit met "verlies" te maken wil krijgen, moet er dus voor zorgen nooit iets te krijgen, of zich niet al te zeer te hechten aan het gekregene. Pascal zei reeds dat alle ongeluk een gevolg is van het feit dat mensen niet op hun kamer kunnen blijven zitten. Men is uiteindelijk alleen maar slachtoffer van het feit dat men op een toevallig ogenblik op een toevallige plaats geboren is. Dat is de ironie, het tragikomische van het lot.

Een andere visie op trauma kan ook versterkt worden door het meer rustgevende idee dat een bepaald gebeuren niet het gevolg is van een complot tegen de eigen persoon als dusdanig, maar  van onveranderlijke en onpersoonlijke wetmatigheden en onvolmaaktheden, bijv. biologische wetmatigheden in geval van  ouderdom, ziekte of overlijden, of maatschappelijke onvolmaaktheden als de onrechtvaardige verdeling van goederen op wereldschaal. M.a.w. door in te zien dat veel lijden een existentiëel lijden is en geen persoonlijk lijden.

De slachtofferrol is zo frequent en wordt zo "normaal" gevonden omdat het een biologische rol is, die zeer "intuïtief" en zelfs instinctief is. We vinden hem dan ook terug bij dieren en uiteraard bij kinderen. Het beeld van het kind dat zich krijsend op de rug werpt (zoals ook jonge apen doen) omdat het niet krijgt wat het wil, is welbekend. Dat gedrag werkt in dat geval ook en we vinden het normaal. Het is het narcistische denken van het kind in ons. Het is wat Robert Ornstein "old mind thinking" noemt, de oude denkcultuur. Van een volwassene kan echter verwacht worden dat hij minder instinctief en met meer wijsheid zou reageren, op basis van een meer overwogen leven. Dat is wat Ornstein "new mind thinking" noemt , een nieuwe denkcultuur die niet spontaan of intuïtief is maar die bewustzijn vereist.

Old mind, New mind

"Old mind thinking", de oude denkcultuur, is een archaïsch, narcistisch denken gekenmerkt door twijfel en angst niet goed genoeg te zullen zijn, door onmacht ("ik kan niet... , ik kan er niet tegen dat... , ik heb nodig dat... ") en door boos, misnoegd, verongelijkt en ongelukkig zijn omdat men niet heeft wat men denkt nodig te hebben. Het leidt tot een leven uit angst voor tekort in het algemeen en tot een tekort aan vriendelijkheid en geluk in het bijzonder.

"New mind thinking", de nieuwe denkcultuur, is een actieve, bewuste levenshouding waarbij alles en iedereen aanvaard wordt (wat niet hetzelfde is als alles goedkeuren!). Het gaat, daarbij niet alleen om een passief aanvaarden, maar om een actief onthalen. Om die reden is het een houding van mededogen en van liefde. Liefde is immers niet het bewonderen van het volmaakte (dat kan iedereen) maar het aanvaarden van het onvolmaakte. Dat geldt niet alleen voor het aanvaarden van onvolmaakte medemensen, maar ook voor het aanvaarden van het onvolmaakte leven. De mens is geen rechter die te oordelen heeft of het leven wel "eerlijk" is en hem wel geeft waar hij "recht" op heeft, en of hij dus wel vriendelijk kan zijn. De mens is een bezoeker aan deze planeet, een toevallige medespeler aan het leven, een onderzoeker. Het leven is een traject en geen identiteit. Het is al te gemakkelijk opgewekt aan het levensspel deel te nemen zolang men goede kaarten krijgt maar verontwaardigd te keer te gaan als men geen goede kaarten heeft gekregen. Wie alleen maar met goede kaarten kan spelen, is een dilettant. Een echt levenskunstenaar kan met alle kaarten spelen. Een existentieel kunstenaar kan van elk leven een kunstwerk maken.

"New mind thinking" leidt tot persoonlijke kracht omdat niets of niemand de persoonlijke keuze tot liefde, sereniteit, waardigheid, vriendelijkheid en geluk ongedaan kan maken. Het is een verklaring van existentiële onafhankelijkheid en emotionele autonomie. Men ontdekt zijn macht pas op het ogenblik dat men ze gebruikt, zoals spierkracht pas ontstaat als de spieren gespannen worden. Zolang men dat niet doet, lijkt het alsof men geen macht heeft. Men gebruikt zijn macht  niet zolang men tegenstribbelt en tegenspartelt. Dan creëert men alleen strijd. Men gebruikt zijn macht als men van het noodlot een bondgenoot kan maken, een vriend. Als men "ja" zegt tegen het  leven.

"New mind thinking" is een houding van persoonlijk geluk omdat het welzijn niet langer afhankelijk wordt gesteld van anderen of van bezittingen. Men heeft al wat nodig is om hier en nu gelukkig te zijn.  Men moet alleen leren het leven hier en nu actief te aanvaarden en lief te hebben. Dat is natuurlijk wat door de Zen-filosofie wordt voorgehouden: als je eet, eet dan, als je slaapt, slaap dan. Met andere woorden: doe alles met volle concentratie en vermijd versnippering en verstrooiing van het bewustzijn. En vergeet de humor en de ironie niet maar bedenk het Boeddhistische gezegde: "Doe alles alsof de toekomst van het universum zou afhangen van wat je doet, maar glimlach tegelijk over jezelf omdat je gelooft dat wat je doet enig verschil zou uitmaken" ...

Geluk is een interne, existentiële vaardigheid waarvoor men niets nodig heeft tenzij een bewustzijn. Het is leven uit existentiële overvloed. Een overvloed aan geluk.

 

Naar inhoudsopgave

 

 

11.        Denkt u in woorden of in beelden?

Over kunst, woorden en beelden als cognitieve krukken

Toen aan John Maynard Keynes ooit gevraagd werd of hij in woorden of in beelden dacht, antwoordde hij: “ik denk in gedachten”. Maar wat zijn gedachten dan als zij geen woorden en geen beelden zijn? Zijn er onuitspreekbare gedachten zoals mystici zeggen of kan al wat gedacht wordt ook gezegd worden?

Is er een taal van het denken?

Een veelgehoorde en haast intuïtieve gedachtegang over het denken gaat uit van de universele vaststelling dat mensen voortdurend met elkaar praten. Heel wat mensen en inzonderheid kinderen praten bovendien ook tegen zichzelf. Zij geven als het ware een doorlopende begeleiding en commentaar bij wat zij doen.

Een volgende stap zou kunnen zijn dat de stem wordt weggelaten om in stilte tegen zichzelf te praten, m.a.w. te “denken”, maar dit denken gebeurt nog altijd in een natuurlijke taal. Dit lijkt o.m. geïllustreerd te worden door het feit dat mensen vaak in staat zijn aan te geven in welke taal ze gedacht hebben. Ook Socrates was van mening dat denken het praten van de ziel met zichzelf is.

De volgende stap in de gedachtegang is dan het denken zonder woorden. Deze stap is minder voor de hand liggend maar lijkt geïllustreerd te worden door fenomenen als iets willen zeggen ("het ligt op mijn tong...") maar er de woorden niet voor kunnen vinden ("ik heb het wel begrepen maar ik kan het niet zeggen").

Als we niet in woorden denken, denken we kennelijk in loutere ideeën, loutere woordenloze proposities en concepten. Maar om te kunnen denken, moeten deze proposities en concepten toch de vorm hebben van logisch gestructureerde zinnen. Deze representatie zou volgens sommigen (o.a. Fodor) de fundamentele taal van het denken zijn, een soort gemeenschappelijke code die automatisch begrepen zou worden, een mentaals, een lingua franca van het denken. Vanuit deze fundamentele taal zou dan de inhoud van dit denken naar keuze in woorden of in beelden tot "uitdrukking" kunnen worden gebracht, zoals in kunst het geval zou zijn.

Het denken als een volière

Plato vergeleek het geheugen van de mens met een grote vogelkooi. Het probleem is dan de juiste vogel op het gewenste ogenblik te doen komen.

Dieren (en jonge kinderen) zijn voortdurend bezig met het manipuleren van objecten in de wereld om zich vertrouwd te maken met de omwereld, d.i. om interne perceptueel-neurologische patronen en ervaringstoestanden op te bouwen die gekoppeld zijn aan objecten in de omwereld. Daardoor kunnen bepaalde objecten sterke ervaringen oproepen, zoals het madeleine-koekje van Marcel Proust.

Dieren hebben een kennis die ingebouwd is in hun organisme, maar die zij niet kunnen "overdragen" om andere problemen op te lossen of aan andere dieren mee te delen. Het is impliciete, ingebedde kennis. Het is kennis in het systeem, maar niet voor het systeem. Ook de mens heeft een grote hoeveelheid impliciete kennis. De mens "weet" immers hoe hij haren en nagels moet groeien, hoe hij een wonde of een botbreuk moet helen en hoe hij zijn bloeddruk op peil moet houden. Maar hij heeft geen weet, geen expliciete representatie van die kennis, die bijgevolg niet beschikbaar is voor mogelijke andere taken. Motorische activiteiten als fietsen, zwemmen, tennissen of vioolspelen bestaan grotendeels uit ingebedde, procedurale kennis in de spieren, de pezen, de zenuwen en de hersenen. Men kan ze niet leren door een boek te lezen of het iemand te vragen, men moet de vereiste vaardigheden moeizaam in het lichaam intrainen, net zoals men dieren moet trainen om bepaalde taken uit te voeren.

Als onderzoekers tests met dieren willen uitvoeren, moeten ze meestal vele dagen of weken besteden aan het trainen van de dieren tot het uitvoeren van de nieuwe taken. Als men met mensen evenwel tests wil uitvoeren, kan men gewoon meedelen wat van ze verwacht wordt en na enkele minuten oefenen kan de proefpersoon met de opdracht aan de slag. Dit illustreert duidelijk het verschil tussen het leren van een dier en het leren van een mens. De mens heeft de mogelijkheid tot snelle, inzichtelijke kennisverwerving.

Symbolisch denken

Wat is er nodig om kennis die in het organisme en in de neuronale netwerken ingebed is, inzichtelijk, transporteerbaar en extrapoleerbaar te maken? Het antwoord is uiteraard "symbolen". In tegenstelling tot neuronale patronen zijn symbolen immers transporteerbaar en manipuleerbaar en kunnen zij samengevoegd worden tot grotere structuren.

Dat is precies wat kinderen doen als zij leren spreken. Leren spreken is leren symbolen te gebruiken. Kinderen leren door imitatie, herhaling en spelen klanken en woorden in verband te brengen met interne toestanden. Aanvankelijk hoeven zij de woorden daartoe zelfs niet eens te begrijpen. Op die manier leggen zij verbanden tussen auditieve fenomenen en de ermee gepaard gaande sensoriële verschijnselen en interne toestanden. Zij leren ervaringen te verbinden met woorden als “snoepje”, “mama”, “huis”, “bedje” of “school”. Elk woord is als een madeleine-koekje van Proust.

Dit netwerk van woorden wordt snel uitgebreider, verfijnder en meer gestructureerd. Als het verband tussen het woord en de ervaring steeds losser wordt, gaan woorden meer op draadloze telefoons lijken en wordt uiteindelijk het magische ogenblik bereikt dat een woord alleen volstaat om de bijhorende interne toestand voor de geest te halen. Het kind leert zijn eigen interne toestanden voor zichzelf voor te stellen aan de hand van woorden. Dat is het abstracte, formeel-operationele denken van Piaget. Men kan denken over dingen zonder de aanwezigheid van de dingen waarover gedacht wordt, zoals wij met bankbriefjes kunnen werken zonder enig besef van de economische realiteit die erachter schuil gaat. Maar woorden hebben geen “intrinsieke” betekenis en woorden waarbij men zich niets kan “voorstellen” of waarbij men niets “ervaart” (zoals de woorden van een vreemde taal), zeggen ons ook niets, zoals vreemde bankbriefjes ons niets “zeggen”.

Door het gebruik van woorden wordt het denken extrapoleerbaar en transporteerbaar   naar nieuwe situaties, bijv. situaties die zich nog nooit eerder hebben voorgedaan of louter abstracte concepten. De mens beschikt daardoor als het ware over een interne "flight simulator" zodat, zoals Popper zei, zijn ideeën kunnen crashen zonder dat hij dat zelf moet doen. Hij kan problemen oplossen zonder objecten in de buitenwereld te moeten manipuleren, louter door ideeën te manipuleren en het effect van oplossingen te voorzien.

Resource management als levenskunst

Hoe roepen we dus de vogels in onze volière? Gewoonweg zoals echte vogels het doen: door ze te roepen. Deze mogelijkheid om interne toestanden op te roepen, is dan ook een essentiële vaardigheid voor onze interne resource management, d.i. een vaardigheid van levenskunst. Het is op deze wijze dat de momentane interne ervaring gecreëerd wordt en het is ook op deze wijze dat allerlei vormen van gedachtensturing gebeuren, zowel door zichzelf als door anderen, afwisselend aangeduid met termen als opvoeding, aanleren, leiden, begeleiden, manipulatie, therapie, indoctrinatie, hersenspoeling of hypnose.

Kan dat ook met beelden? Uiteraard kan dat op dezelfde manier met beelden. Ook beelden zijn immers symbolen waaraan interne ervaringstoestanden gekoppeld kunnen worden. Het verschil is dat de taal haast eindeloze structurele combinatiemogelijkheden in proposities, metaforen, verhalen en denkbeelden bezit, terwijl beelden veel meer beperkt zijn tot de onmiddellijke ervaring hier en nu (tenzij zij thuishoren in een grotere culturele code die een narratieve context en interpretatie biedt). Het denken in beelden lijkt dus meer op een pre-operatieve of pre-logische vorm van denken, een vorm van manipuleren van objecten, een soort uitgebreide lichaamstaal.

Artefacten als cognitieve krukken

Denken wij dan in woorden of in beelden? Wij denken in geen van beide, maar ons denken wordt in hoge mate gestructureerd door en is haast onmogelijk zonder de logische en combinatorische mogelijkheden van het meest symbolische instrument waarover wij beschikken, d.i. de taal. Onze taal vormt ons denken door het categoriseren, conceptualiseren en structureren van de concrete ervaring. Lacan merkte reeds op dat het onbewuste als een taal gestructureerd is. Al wat wij kunnen “denken” heeft immers de vorm van een taal en de taal bepaalt wat wij kunnen “denken”.

Kunt u de woorden van de zin die u nu leest, in uw hoofd in alfabetische volgorde zetten? Deze taak is bijna onmogelijk maar wordt kinderspel als we de woorden op een papier mogen schrijven. Ook een staartdeling is een eenvoudige zaak als we papier mogen gebruiken. Hoe indrukwekkend onze cognitieve mogelijkheden ook zijn, toch wordt een taak waarin verschillende objecten tegelijk herkend en gevolgd moeten worden al snel te complex en hebben wij een hulpmiddel, een kruk nodig. Die hulpmiddelen zijn externe representaties, visuele, auditieve, tactiele notities, tekeningen en representaties die zowel realistisch als symbolisch kunnen zijn. De geschiedenis van het menselijke denken is dan ook in grote mate de geschiedenis van de representatiemogelijkheden, d.i. de mogelijkheid om informatie op een externe drager op te slaan. Deze externe representaties en visualisaties kunnen dan weer nieuwe verbanden suggereren. De voorstellingen van de tijd (lineair of circulair), van de ruimte (de vlakke of ronde aarde), van abstracte concepten (wiskundige notaties en formules), maar ook voorstellingen van bijv. het hiernamaals of van andere abstracte concepten (het opperwezen) zijn bepalend geweest voor de intellectuele ontwikkeling en vele “kunstenaars” waren tegelijk ook filosofen en wetenschappers.

Bewustzijn

Waar verschijnt het bewustzijn in dit alles? Mentale inhouden worden niet plots bewust door in een bijzondere ruimte in de hersenen binnen te komen of in een speciaal en mysterieus medium te worden vertaald, maar door in het lichaam en in de hersenen op meer prominente wijze aanwezig te zijn dan andere mentale inhouden, door in de vijver van het bewustzijn een grotere cirkel te maken in het model van Greenfield. Het misverstand is het (intuïtieve) idee dat er nog “iets anders” zou zijn dat daar op een mysterieuze manier “weet” van zou krijgen, een centraal mannetje in onze hersenen, een homunculus, een res cogitans van Descartes. Wat wij zijn is deze door taal bepaalde organisatie van lichamelijke, perceptueel-neuronale structuren en patronen, net zoals de dans van een danser het geheel van de spiercontracties is die op dat ogenblik in het lichaam aanwezig zijn. Wij zijn ons daarvan bewust zodra we dat aan onszelf in symbolische vorm kunnen voorstellen. Er is niets meer. Er is geen bewustzijns-essentie waaraan bepaalde gedachteninhouden min of meer deelachtig zouden zijn, er is alleen een voortdurende creatie en opbouw van steeds abstracter denken.

Het bewustzijn is een concept, een abstractie, een dans van interne toestanden. Wij kennen deze processen in ons lichaam “automatisch” want als we ze niet zouden kennen, zou het niet ons lichaam zijn! Maar net zoals wij een dans niet kunnen begrijpen door het bestuderen van de spiercontracties, kunnen wij het bewustzijn niet begrijpen door het analyseren van interne toestanden. Over onze interne toestanden kunnen wij niets “zeggen”, ook niet in termen van anatomische structuren of neurotransmitters en receptoren. En waar we niets kunnen over zeggen, daarover moeten we zwijgen. Daar staren wij zwijgend in de afgrond van het niet-weten.

 

 

Naar inhoudsopgave

 

 

12.        Geluk als levensstijl

Bedenkingen over chaos en orde, over strijd en liefde, en over de mesthoop en de lotus

Tijdens een verblijf in Parijs, vele jaren geleden, werd ik door een vriendin uitgenodigd voor een ritje in het grote rad dat toen in de buurt van de Tuileries stond opgesteld. Aangezien ik vond dat ik de uitnodiging niet met goed fatsoen kon afwimpelen, stemde ik toe, hoewel ik eigenlijk doodsbang was. Toen ik in het kleine gondeltje tegenover mijn vriendin zat, kon ik dan ook niet anders dan mij verstijfd van angst aan de railing vastklemmen. “Iets” in mij was namelijk doodsbang. "Iets" in mij riep luidkeels "neen" en bezorgde mij angst en stress. Hoezeer ik mij ook verzette tegen de angst, het lukte mij niet, integendeel, het werd alleen nog maar erger. Het “iets” leek veel sterker te zijn dan mezelf en ik had het gevoel totaal geblokkeerd te zijn. Uiteraard was het onmogelijk in dergelijke omstandigheden enig plezier te beleven.

Tot ik op een of andere wijze tot het inzicht kwam dat ik precies geblokkeerd was zolang ik mij tegen dit "iets" bleef verzetten. Het “iets” in mij kon immers niets anders zijn dan mezelf. Ik was bezig “nee” te zeggen tegen mijn eigen “nee”. Ik voerde een strijd tegen mezelf, die onmogelijk te winnen was. Ik kon alleen maar verliezen. Ik begreep dat de enige oplossing erin bestond te beginnen met “ja” te zeggen. Tegen wat? Tegen mijn “nee”! Zolang ik mij verzette tegen mijn verzet, zou ik de dingen alleen maar erger blijven maken. Als ik zou beginnen met mijn verzet te aanvaarden, als ik mijn lichaam te kennen gaf dat de boodschap gehoord was, zou mijn lichaam het niet langer nodig hebben steeds luider te gaan protesteren om gehoord te worden. Daardoor kon ik het verzet, de spanning en de stress uiteindelijk geleidelijk verminderen en opgeven. Ik kon de spanning uit mijn lichaam laten wegvloeien tot ik mij zonder verzet kon laten meenemen in de beweging van het rad.

Op dat ogenblik kon ik ook beginnen met plezier te ervaren, want wat is plezier en genieten uiteindelijk anders dan zich zonder verzet laten meenemen in een beweging? Of het nu om bungee-jumbing gaat of om muziek beluisteren. Mensen lezen een boek of gaan naar een film kijken om zich te laten meenemen in een beweging en daar plezier aan te beleven. Maar als men gaat zitten kritisch zijn en speuren naar al wat onvolmaakt of ongeloofwaardig is, dan kan men geen plezier ervaren. Men beleeft plezier als men “ja” zegt en het verzet opgeeft, als men bereid is “to willingly suspend disbelief”.

Eén van de essentiële stappen was dus dat ik het auteurschap voor mijn gevoelens en voor mijn lichaam had opgenomen. Zolang ik bleef denken dat er een "iets" was dat sterker was dan ikzelf, was ik letterlijk geblokkeerd. Zodra ik het auteurschap en de verantwoordelijkheid voor dat "iets" had opgenomen, was ik er niet langer de slaaf van maar kon ik andere keuzes gaan maken.

Het denken over zichzelf in termen van een "iets", is wat door Sartre "la mauvaise foi" werd genoemd. Het is doen alsof men geen keuze heeft, alsof de eigen daden automatische reacties zouden zijn waarover men geen zeggenschap zou hebben.

 

Een existentieel model

Dit voorval, deze anekdote, kan als een existentieel-therapeutisch model worden gezien voor talloze ervaringen in het leven en kan ons leren hoe men tot een gelukkiger levensstijl kan komen.

Het opgeven van verzet wordt typisch evenwel als moeilijk of zelfs onmogelijk gezien, omdat wij niet weten hoe we dat moeten aanpakken, wat we precies moeten “doen”. De Westerse logica zegt immers dat we iets moeten "doen", dat we moeten vechten en strijden. Wij leven in een “logique de guerre”.  Als we ons bewust worden van ons verzet, van het "iets" in ons, ligt het dan ook in de aard van deze Westerse activistische ingesteldheid daar "iets te willen aan doen", vaak in de vorm van... zich verzetten tegen het verzet. Patiënten vragen ook altijd wat ze moeten “doen” tegen het "iets" in hen dat "sterker is dan henzelf". Door zich te verzetten wordt het oorspronkelijke verzet echter alleen nog maar sterker en ontstaan nog meer stress en ongemak. Het is voor ons moeilijk in te zien dat we juist “niets” moeten “doen”, dat we integendeel steeds minder moeten gaan “doen”, dat we naar een “logique de paix” moeten gaan. Wat men dus moet leren is niet “iets doen”, maar juist “niets doen”! Met andere woorden, men moet leren zich niet te verzetten tegen het verzet maar het te aanvaarden. Men moet beginnen met "ja" te zeggen tegen het verzet om het daarna te laten optrekken als ochtendmist in de zon. Dat minder gaan doen heeft dan ook meer te maken met praktijken als ontspanning, relaxatie, trance, meditatie, yoga, Tai-chi of zen-meditatie. Wat we moeten doen is het “niet-doen”, zoals de Taoisten zeggen: “doing the non-doing”. Het opgeven van verzet is ook de kern van het a-patheia van de Griekse stoïcijnen. Voor westerlingen komt dit al snel over als zich passief neerleggen en als een leven van leegte en onverschilligheid, zoiets als met een lendendoek op een hoge berg gaan zitten. In feite leidt het evenwel juist tot een leven van volheid en rijkdom. Het is namelijk niet alleen maar niet "neen"-zeggen, maar actief "ja"-zeggen. Het omgekeerde van strijden en "neen"-zeggen is geen onverschilligheid, maar is liefde en "ja"-zeggen. Nelson Mandela schreef: "Geweldloosheid heeft niet gefaald, wij hebben gefaald in geweldloosheid."

 

Liefde is "ja"-zeggen

Achter deze ogenschijnlijk banale uitspraak gaat een diep inzicht schuil. Het is namelijk niet altijd gemakkelijk “ja” te zeggen, vooral niet als "iets" eigenlijk bezig is “neen” te zeggen. Liefde is dan ook een bewuste keuze voor een onvoorwaardelijk positieve ingesteldheid, in tegenstelling tot verliefdheid die een emotionele opwelling is die ons overspoelt.

"Ja" zeggen tegen een partner

Het is niet moeilijk “ja” te zeggen tegen het mooie en het volmaakte. Het is niet moeilijk "ja" te zeggen tegen een partner die altijd lief  en voorkomend is. Daar is geen grote liefde voor nodig. Er is liefde nodig om een partner te aanvaarden die dingen doet die we niet meteen begrijpen, die ons misschien helemaal niet zinnen of die ons “pijn” doen. Liefde is niet het bewonderen van het volmaakte (dat is verliefdheid) maar “ja”-zeggen tegen het onvolmaakte. Het is de ander erkennen als een volwaardig persoon met een eigen innerlijke wereld en met eigen wensen en verlangens die kunnen verschillen van of zelfs ingaan tegen onze wensen en verwachtingen. Liefde is ook dan “ja”-zeggen. Zoals Elisabeth Kübler-Ross zegt: "I'm not OK, you're not OK, but that's OK."

Liefde is niet het voorwaardelijke “ik hou van jou als je doet wat ik van je verwacht of wat ik kan begrijpen". Liefde is onvoorwaardelijk: “Ik hou van jou, ongeacht wat je doet.” Deze vorm van liefde ligt ook niet dicht bij haat, zoals de volkswijsheid zegt. Het is verliefdheid die dicht bij haat ligt.

Hoe meer liefde wij in een relatie investeren, hoe meer welzijn wij zullen terugkrijgen.

"Ja" zeggen tegen zichzelf en tegen het eigen lichaam

Het is niet moeilijk “ja” te zeggen tegen het lichaam als men een prachtig en volmaakt lichaam gekregen heeft. Het is niet moeilijk verliefd te zijn op een mooi lichaam. Het is veel “moeilijker” om “ja” te zeggen tegen een onvolmaakt lichaam.

Elke gedachte is echter ook een fysiologische gebeurtenis. Elke vorm van negatief oordelen, van strijd en van verzet, leidt tot stress en heeft een ongunstige invloed op diverse systemen in het organisme. Als stress ongunstig is, moet het omgekeerde van stress gunstig zijn. Stress is een fysiologische gebeurtenis, maar dat geldt ook voor gemoedsrust, humor, lachen en liefhebben. Een houding van liefde en een gelukkige levensstijl zijn dan ook gunstig voor allerlei psychosomatische en andere aandoeningen.Op grond van steeds meer studies op het nieuwe terrein van de psycho-neuro-immunologie gaan steeds meer artsen geloven dat dit ook geldt voor ziekten als kanker en AIDS. Elke gedachte en elk gevoel is een chemische gebeurtenis in het lichaam. Het denken en de gevoelens bestaan in het lichaam.

Steeds meer wint de opvatting veld dat dit niet zozeer het effect van de "geest" op het "lichaam" is, maar dat de geest gewoonweg een functie van het lichaam is. Er zijn geen twee verschillende entiteiten waarvan de ene het lichaam en de andere de geest zou zijn en die elkaar zouden beïnvloeden. De geest is een functie van het lichaam, het is een naam voor een bepaalde organisatie van het lichaam, zoals een glimlach de naam is voor een bepaalde organisatie van spiercontracties en een melodie de naam is voor een bepaalde organisatie van klanken. De geest is als een dirigent, die weliswaar niet rechtstreeks de klank van de muziekinstrumenten kan bepalen, maar die door positieve signalen het orkest toch tot een harmonieuze klank kan brengen.

Liefde voor zichzelf is geen narcistische verliefdheid op zichzelf maar is liefde voor het leven in zichzelf. Het lichaam is een onvermijdelijke partner. Hoe meer liefde wij aan het lichaam geven, hoe meer welzijn wij zullen terugkrijgen.

"Ja" zeggen tegen het verleden

"Ja" zeggen tegen het verleden, betekent niet dat men het eens moet zijn met al wat in het verleden gebeurd is. Het betekent aanvaarden dat het leven in het verleden niet volmaakt is geweest, dat onrecht is gebeurd, dat men onheus is behandeld, dat men ook zelf onvolmaakt en onrechtvaardig is geweest, dat men fouten heeft gemaakt. Het is het verleden het verleden laten zijn en verdergaan met het heden en met de toekomst. Het verleden bestaat alleen nog in het bewustzijn en heeft geen enkele macht meer, tenzij de macht die wij het geven. Zich verzetten tegen het verleden, het "niet kunnen aanvaarden", verandert volstrekt niets aan het verleden. Het houdt alleen het verleden in stand en creëert onwelzijn in het heden. "Ja" zeggen tegen het verleden is zichzelf een cadeau doen.

"Ja" zeggen tegen onrecht

De wereld, de natuur en het leven zijn vol onrecht. Individuen, soorten, relaties, groeperingen, bedrijven, organisaties, filosofieën, religies, beschavingen, traditionele culturen en beroepen ontstaan en verdwijnen. Hoewel dat voor individuele betrokkenen (die immers niets "fout" hebben gedaan) gepaard kan gaan met veel leed, heeft het als dusdanig niets met eerlijkheid of rechtvaardigheid te maken, maar met levensvatbaarheid. De evolutie trekt zich van ons idee van "rechtvaardigheid" nu eenmaal volstrekt niets aan. Als een vogel een aardworm pakt of als een leeuw een gazelle vangt, dan is dat voor de opgegeten partij volstrekt niet rechtvaardig. Evenmin is het rechtvaardig dat sommige mensen niet eens een liter zuiver water per dag hebben, terwijl wij in het westen bij elk plasje liters drinkbaar water door het toilet spoelen. Als wij zeggen dat we daar "niet tegen kunnen", hebben we het alleen over onze eigen gevoelens. We doen daarmee niets aan het onrecht en we creëren bovendien onwelzijn voor onszelf.

"Ja"-zeggen betekent niet het eens zijn met het onrecht. Het betekent aanvaarden dat de evolutie en de samenleving op dit ogenblik zijn hoe ze zijn, dat wil zeggen zeer onvolmaakt. Het leven en de evolutie is een Shakespeariaans drama waaraan wij de (meestal) onwetende en (meestal) onwillende medespelers zijn. Zichzelf ongelukkig maken omdat we daar "niet tegen kunnen" verandert niets aan dat onrecht. Integendeel, wie echt iets aan het onrecht wil doen, kan dat best vanuit een positieve ingesteldheid en niet vanuit een negatieve houding.

"Ja" zeggen tegen de dood

Wie in een god gelooft, kan de dood aanvaarden als de wil van god. God's paden zijn weliswaar grillig, maar de schepping is zinvol en de dood is het einde van ons bezoek aan de schepping.

De Boeddhistische visie is dat uit de chaos orde ontstaat, maar dat deze orde ook terugkeert tot de chaos. Op een mesthoop groeit een lotus. Als de lotus uitgebloeid is, keert zij terug tot de mesthoop, waar zij opnieuw voeding zal zijn voor nieuw leven, voor nieuwe lotusbloemen. Zo keren ook wij terug naar de chaos waaruit wij ontstaan zijn. De dood maakt deel uit van de natuurlijke orde van het leven, net zoals lente, zomer, herfst en winter. De dood is alleen onaanvaardbaar voor wie de natuurlijke orde niet begrepen heeft.

Het is gemakkelijk iemand te laten gaan die in vrede is met zichzelf en met de wereld. Als men "ja" kan zeggen tegen de dood van de geliefde, kan men van het eigen leven een levende herinnering aan de overledene maken. Men kan de overledenen niet eren door het ongeluk en de ontroostbaarheid van de levenden.

Ook tegen de eigen dood kan men "ja" zeggen als men zo heeft geleefd dat de anderen ook na het heengaan nog geïnspireerd kunnen zijn door het voorbeeld dat men gegeven heeft. Men kan ze een mooie last nalaten. In "De dood van Ivan Illich" van Tolstoi realiseert de hoofdpersoon zich vóór hij sterft dat zijn jonge zoon hem liefheeft, en dat zijn leven om die reden niet voor niets is geweest.

De dood als feit maakt een einde aan het leven; de dood als idee kan het leven vergallen. Wij moeten niet de dood bestrijden, wij moeten de pijn van het leven verlichten. De dood is alleen maar erg als het leven leeg is geweest, als men een leegte nalaat. Het ergste is niet dat wij moeten sterven, het ergste is een niet-geleefd leven.

"Ja" zeggen tegen het leven

Het is niet moeilijk “ja” te zeggen tegen een rimpelloos en voorspoedig leven. Daar is niet veel bewustzijn en niet veel liefde voor nodig. Het is moeilijker “ja” te zeggen als het leven zich van zijn minder mooie kant toont en dingen doet die we niet begrijpen. Onze “normale” manier van doen is dat wij dan luidkeels “nee” gaan roepen en ons gaan verzetten en “niet-aanvaarden”. Op die manier creëren we strijd in onszelf. Mensen die tegen zichzelf en tegen het leven strijden kan men met verongelijkte, ontevreden, verzuurde gezichten zien rondlopen. Zij zin permanent misnoegd en in verzet. Dit verzet verandert volstrekt niets aan de realiteit van het leven maar creëert alleen onwelzijn voor onszelf. Het is dit verzet dat ons uitput en verantwoordelijk is voor problemen en symptomen als stress, hoofdpijn, migraine en een maagulcus…

Het leven is als een kanotocht op een stroom. Wij kunnen niets doen aan de algemene richting van de stroom en als wij proberen stroomopwaarts te paddelen, zullen wij zeer snel uitgeput en gestresseerd raken. Alleen als wij de stroom aanvaarden, kunnen wij er een plezierige tocht van maken en kunnen wij de energie van de stroom gebruiken om ons verder te brengen.

In zijn autobiografie schreef Nelson Mandela: "Om te overleven in de gevangenis moet je manieren ontwikkelen om bevrediging te vinden in je dagelijkse leven. Je kunt je voldaan voelen door je kleren zo te wassen dat zij bijzonder schoon zijn, de gang zo te vegen dat hij bijzonder stofvrij is, je cel zo in te richten dat je zo veel mogelijk ruimte overhoudt. ... Dezelfde trots die je buiten de gevangenis ervaart bij belangrijke zaken, kan je in de gevangenis ervaren bij het doen van kleine dingen." Dit recept van Nelson Mandela is precies ook de gedachtengang die door Mihaly Csikszentmihalyi wordt aangegeven om "flow" te bereiken bij de activiteiten van het dagdagelijkse leven. (zie Neuropsy 2, nr. 2: "De psychiater, de filosoof en de romanschrijver…"). Het is manieren vinden om "ja" te zeggen tegen gewone dingen. Het is ook elke dag iets vinden om "ja" tegen te zeggen. Het is een levensstijl waarin het geluk kan komen. Het is een gelukkige levensstijl.

Het leven kan maar gebruikersvriendelijk en plezierig worden als we oog krijgen voor de beweging in ons leven en ons daarin laten meenemen in plaats van ons gillend en stampvoetend te verzetten en te eisen dat het leven zich naar ons verwachtingspatroon zou  schikken. Het leven is continue beweging en verandering. Het leven is onze enige onvermijdelijke partner. Wij hebben er alle belang bij op goede voet te staan met deze partner.

Hoe meer liefde wij aan het leven geven, hoe meer welzijn wij zullen terugkrijgen.

 

Gelukkig zijn is een geboorterecht

Wij zijn niet ongelukkig geboren. Wij komen ter wereld met een volledige uitrusting om gelukkig te zijn. Gelukkig zijn is een geboorterecht. Wij leren ongelukkig zijn in een samenleving waar ongelukkig zijn en lijden aangeleerd en onderwezen wordt.

Een gelukkige levensstijl is niet afhankelijk van het bereiken van doelstellingen en moet niet verdiend worden door hard werken of je best doen. Geluk is een interne toestand en interne toestanden zijn alleen voor onszelf toegankelijk. Het paradoxale, tragische en tragikomische van het leven is dat wij ons leven zo vaak investeren in allerlei taken, functies, opdrachten, objecten, enz., die we als wortels voor een ezel ophangen, terwijl het geluk elders is gelegen en als het ware voor het grijpen ligt. Ook dit existentiële inzicht kan ingrijpende gevolgen voor het leven hebben.

André Compte-Sponville ziet (in navolging van Augustinus) de liefde als de grootste deugd omdat, voor wie de liefde beoefent, de rest vanzelf volgt. Waar liefde heerst, gaan mensen vanzelf ordelijk met elkaar en met het leven om. De gehele moraal kan samengevat worden in dit ene principe.

 

Betekent dat dan dat men nooit meer "neen" mag zeggen?

Beslist niet. Het betekent alleen dat men "neen" kan leren zeggen vanuit een liefdevolle houding. Zoals men tegen een kind "neen" kan (en vaak moet) zeggen, zonder dat dit betekent dat men dat kind tekort zou doen of er niet van zou houden. Integendeel, men moet "neen" zeggen precies omdat men er van houdt. Zo kan men ook tegen anderen "neen" zeggen zonder zichzelf in een houding van negativiteit, verzet, kwaadheid en stress te brengen. Men kan als het ware "neen" zeggen vanuit een houding van "ja", d.w.z. vanuit een houding van liefde. Dat is het verschil tussen agressiviteit, die vanuit een houding van "neen" komt, d.i. van verzet en strijd, en assertiviteit, die vanuit een houding van "ja" komt, d.i. van liefde. De vaardigheid om op een assertieve wijze "neen" te kunnen zeggen is van het allergrootste belang omdat het ontbreken van die vaardigheid tot allerlei pathologische vormen van "neen" zeggen kan leiden zoals depressie, anorexie, fobieën of delinquent gedrag.

 

Psychosomatische communicatie en pathologische vormen van "neen"-zeggen

Systeemgeoriënteerde therapeuten spreken in dit verband dan ook over psychosomatische gezinnen. Volgens S. Minuchinn, één van de vooraanstaande systeemdenkers, zijn "psychosomatische" gezinnen gekenmerkt door:

barbul1e        verstrengeling, fusie, symbiose: de grenzen tussen de individu's zijn wazig en onduidelijk. Men "voelt" met elkaar mee en hoort elkaar “te begrijpen” zonder woorden. De gevoelens zweven als het ware vrij van het ene individu naar het andere. Aangezien iedereen met iedereen "meevoelt", is er niemand die voldoende emotionele afstand heeft om de gevoelens te duiden en het omgaan met gevoelens aan te leren aan bijv. de kinderen.

barbul1e        rigiditeit: in deze gezinnen heersen veelal onuitgesproken of  impliciete regels. Vooral de regel van de trouw aan het gezin en aan de familiemythe (wij zijn zo anders, zo speciaal, zo gevoelig, zo veel beter dan de anderen...) is dermate belangrijk dat het (jonge) individu moeite heeft om zich te differentiëren en te individueren. De ouders blijven ouders en de kinderen blijven kinderen en “neen” zeggen tegen de ouders is ondenkbaar. Ook deze regel zelf is uiteraard onbespreekbaar (“bij ons kan altijd alles gezegd worden…”).

barbul1e        overbescherming: het gehele gezin zal gemobiliseerd worden en zich inzetten om elkaar te beschermen en te helpen. Niet zelden worden leugen(tje)s verteld om elkaar de waarheid "te besparen". Over ware gevoelens kan niet worden gesproken.

barbul1e        conflictvermijding: het uitdrukken van conflicten wordt impliciet verboden en zorgvuldig vermeden om de eenheid van het gezin en de ogenschijnlijke harmonie niet in gevaar te brengen.

Dergelijke gezinnen, die vaak als een toonbeeld van warmte, liefde en zorgzaamheid worden beschouwd, bieden aan kinderen geen omgeving waar zij volwassen vaardigheden van communicatie, zelfvertrouwen, assertiviteit en omgaan met conflicten kunnen leren. Het zijn gezinnen waar de kinderen doodgeknuffeld worden. Opstandig zijn is in dergelijke "goede" gezinnen nog moeilijker dan in gezinnen waar openlijk en dus gemakkelijker te duiden geweld aanwezig is. Zij illustreren op gezinsvlak wat de filosoof Karl Popper op maatschappelijk vlak heeft opgemerkt, namelijk dat mensen die de hemel willen brengen, uiteindelijk alleen maar de hel brengen.

Psychosomatische communicatie in de vorm van niet-verbaal gedrag zoals humeurigheid, kwaad worden, pruilen, bouderen, verontwaardigd zijn, beledigd zijn, enz., maar ook in de vorm van symptomen (depressie, anorexie, delinquentie, druggebruik...), is niet alleen een manier om gehoord te worden en "neen" te zeggen, het kan ook een manier zijn om aandacht te kunnen krijgen zonder ze te moeten vragen in gezinnen waar het wegcijferen van zichzelf ten voordele van het "helpen" van anderen sterk gevaloriseerd wordt. Het is een manier van spreken (over zichzelf, over de anderen) zonder te moeten spreken en wijst op de moeilijkheid om emotionele spanningen te verbaliseren. In plaats van duidelijke boodschappen zijn er evenwel alleen maar onduidelijke signalen en voortdurende misverstanden. Deze vorm van communicatie is een manier om de omgeving te manipuleren en macht uit te oefenen voor wie geen macht heeft (ook voor een baby is “neen”-zeggen één van de eerste en krachtigste manieren om macht uit te oefenen en te ervaren). Een "ziekte" is bovendien soms de enige mogelijkheid tot opening naar de buitenwereld in de persoon van een arts, een sociaal werker of een ander zorgenverstrekker.

Dr. Salomon en zijn medewerkers aan de University of California hebben belangrijk onderzoek verricht naar het verband tussen bepaalde persoonlijkheidstypen en de vatbaarheid voor ziekten, waaronder kanker en AIDS. Zij kwamen tot de vaststelling dat "meegaandheid, conformiteit, zelfopoffering, ontkenning van vijandigheid of kwaadheid en het niet uitdrukken van emoties" verband houden met een ongunstige prognose van kanker, evenals mogelijk met een verhoogde vatbaarheid voor kanker. Zij zijn van mening dat een soortgelijk type van onderdrukte persoonlijkheid ook bijzonder vatbaar zou kunnen zijn voor AIDS. In een artikel stelde Dr. Salomon dat AIDS-patiënten zichzelf een eenvoudige vraag kunnen stellen waarop het antwoord bepalend is voor hun kans op overleving op lange termijn: "Zou je aan een goede vriend die erom vroeg, een dienst bewijzen die je werkelijk niet wilde doen?" Als het antwoord op deze vraag "neen" is, heeft dat volgens Dr. Salomon een grotere positieve betekenis voor de overleving op lange termijn dan alle andere persoonlijkheidskenmerken.

 

 

Naar inhoudsopgave

 

 

13.        Therapie als kunst

Over complexiteit, kritische massa en emergentie...

Er zouden naar schatting zowat 400 verschillende vormen van therapieën bestaan. Diverse onderzoekers zijn al tot de conclusie gekomen dat de meeste hiervan, ingedeeld in een aantal grote stromingen zoals de psychoanalyse, de systeemgerichte therapieën en de cognitieve therapieën, tot nagenoeg vergelijkbare resultaten leiden.

Een andere opmerkelijke vaststelling is het gebrek aan cumulatieve vooruitgang in de therapeutische theorieën, in tegenstelling tot de cumulatieve vooruitgang in de wetenschap. De psychoanalyse wordt dan ook veel meer verdedigd als een geloof dan als een toetsbare wetenschap, als een heilsboodschap waarvan volgens de gelovigen niet mag worden afgeweken.

Anderzijds zijn er een aantal vormen van therapie die zich weinig gelegen laten liggen aan theoretische overwegingen en die gebruik maken van concepten zonder enige wetenschappelijke grond en waarvan het bestaan zelfs betwijfeld kan worden, maar die toch blijken te "werken". Dergelijke concepten zijn dan ook eerder verklarende schema's, operatoren van herkadering, betekenisgeneratoren en pragmatische systemen.

Karl Popper heeft reeds opgemerkt dat de psychoanalyse niet-falsifieerbaar is en dus niet als een wetenschap kan worden beschouwd. Dat betekent dat geen enkel experiment kan worden bedacht, waaruit zou kunnen blijken dat de theorie niet waar zou zijn. Ook andere theorieën, die conceptueel minder dens zijn dan de psychoanalyse, zijn al evenmin falsifieerbaar. Toch blijken al deze theorieën te werken en te overtuigen. Zij lijken zichzelf te bevestigen door hun resultaten, ook al zijn de uitgangspunten twijfelachtig.

 

Geen wetenschap van de mens

De geschetste toestand is een gevolg van het feit dat er geen wetenschap van de mens is, althans niet van dat wat de mens tot mens maakt. In zoverre de mens een fysisch object is, is hij natuurlijk onderworpen aan de wetten van de fysica, bijv. aan de zwaartekracht. In zoverre de mens een biologisch organisme is, is hij uiteraard onderworpen aan biologische wetmatigheden, bijv. aan fysiologische of immunologische wetmatigheden. Maar in zoverre de mens een organisme met een bewustzijn is, is er geen enkel wetenschap die op een betrouwbare en toetsbare wijze de wetmatigheden van het bewustzijn omschrijft. Nochtans lijkt dat een voorwaarde te zijn om tot een wetenschappelijke vorm van therapie te komen.

Steeds weer komen we dus terug op de vraag naar het bewustzijn. Talloze onderzoeken werden in de voorbije jaren aan dit fascinerende onderwerp gewijd. In zijn nieuwste boek, The Feeling of What Happens, voegt de neuroloog A. Damasio zijn visie toe aan het geheel. Zijn conclusie is dat in ons brein twee "ikken" aanwezig zijn, een steeds veranderlijk zelfgevoel, een kernbewustzijn, en een schijnbaar onveranderlijk, biografische ik. Freud's tijdgenoot William James wees reeds op de paradox dat het zelf in onze stream of consciousness voortdurend verandert in de loop van de tijd, maar dat wij tegelijk toch de indruk hebben dat het zelf onveranderd blijft terwijl ons leven doorgaat.

 

Als we geen goddelijke ingreep of andere magische of metafysische operatoren willen inroepen, hoe kunnen we ons dan voorstellen dat het bewustzijn ontstaan is? Voor vele mensen lijkt het nog steeds ondenkbaar dat uit de primitiefste levensvormen op aarde, die niet meer waren dan spontaan georganiseerde samenraapsels van chemische stoffen, een bewustzijn is kunnen ontstaan.

In het primitiefste stadium vallen materie, gedrag en informatie nog volkomen samen. Als een molecule A zich met een molecule B verbindt, dat is alle informatie aanwezig in het gedrag zelf. De informatie over atomaire krachten wordt gedragen door die atomaire krachten zelf. De informatie valt samen met de informatiedrager. Er werden geen boodschappen uitgewisseld en er was geen representatie.

Bij dieren is er al sprake van een informatieketen waardoorheen boodschappen worden gestuurd, m.a.w. transformaties van prikkel tot gedrag. Maar het gaat in deze gevallen om ingeprogrammeerde, hard gecodeerde kennis, om ingebedde kennis in het systeem. Het gaat om kennis in het systeem, maar niet om kennis voor het systeem. Het systeem weet niet dat het die kennis heeft. Die kennis is ook nergens expliciet gerepresenteerd en kan dus niet overgedragen of meegedeeld worden.

Bij de hogere dieren is er evenwel een bijkomende, hiërarchisch gestructureerde dominante controle door de hersenen. Als deze hogere controle om een of andere reden uitvalt, komen de lagere gedragspatronen, de reflexen opnieuw op de voorgrond. Als de hersenen in de evolutie geleidelijk complexer worden, kan steeds complexer gedrag verschijnen, hoewel het substraat in wezen hetzelfde blijft. Er zijn geen verschillen in de neuronen van de mens en die van de aap of van de lagere dieren. Maar de steeds complexer worden organisatie leidt uiteindelijk tot een kritische massa waarbij plots een nieuw gedrag kan verschijnen, een nieuwe organisatie van bestaande gedragspatronen. Dit is het verschijnsel van emergentie, wat door systeemtheoretici goed gekend is. Het maakt dat het geheel meer is dan de som van de delen. Zoals een mierenkolonie op basis van enkele eenvoudige gedragsregels in staat is tot een structuur waar geen enkele mier weet van heeft, leidt een combinatie van domme hersencellen door complexe interacties tot creatieve gedachten en gedrag, zonder dat iets of iemand daar weet van heeft.

Er zijn geen fundamentele kwalitatieve verschillen tussen het brein van een mens en dat van een aap en apen kunnen het niveau van een kind van 2 – 3 jaar bereiken. Zij kunnen zelfs een 150-tal woorden leren en een rudimentaire vorm van symbolisch denken aan de dag leggen. Dat geeft aan dat de mogelijkheden van de mens niet uit het niets ontstaan zijn, maar voortbouwen op een aanleg die er bij de dieren al was. Maar er is een enorm verschil tussen de taalvaardigheid van de mens en het taalgebruik van chimpansees of bonobo's dat concreet en utilitair is, gekenmerkt door onmiddellijkheid en concreetheid, met een uiterst beperkte tijd-ruimte-horizon en nauwelijks in staat tot abstractie. Dat geldt met name voor het abstracte concept van het zelf.

Het volstaat niet iets te kunnen doen, de vraag is ook of en en, zo ja, wanneer het verstandig is het te doen. Daartoe beschikken de hogere dieren over een kosten/baten-rekenmodule in de vorm van een emotioneel systeem. Emoties geven lust- en onlustgevoelens die ons motiveren om iets te willen doen. Zij geven aan wat de prijskaartjes en de beloningen zullen zijn. Daardoor ontstaat een soort Darwinistische strijd om de overleving van strategieën waarbij alleen de winnende strategieën zullen overblijven en tot bij de motorische centra zullen doordringen.

Maar naarmate de complexiteit van het leven toeneemt, is het niet meer mogelijk alle mogelijke gedragingen en reacties op steeds wisselende sociale situaties hard in te programmeren, en is een soort lerende computer ingebouwd, die bij de hogere dieren ook geprogrammeerd moet worden in een proces dat opvoeding wordt genoemd. Daardoor kan kennis in steeds meer symbolische vorm gebruikt worden om de volgende zet in een strategie te berekenen.

Het symbolische systeem bij uitstek is de taal waardoor concepten opgeroepen en meegedeeld kunnen worden, los van de concrete realiteit waarnaar de concepten verwijzen. Nadenken is het oproepen van concepten om die te combineren, te verrrijken, te wijzigen en aan anderen door te geven. Op die manier wordt de ingebedde kennis een vrije kennis, die haar substraat overstijgt en vrij bruikbaar wordt. Informatie valt niet meer samen met de informatiedrager, maar is symbolisch gerepresenteerd en kan vrij opgeroepen en doorgegeven worden.

Zelfbewustzijn begint bij gesproken taal en communicatie met zichzelf. Communicatie met zichzelf is een vorm van recursiviteit die alleen mogelijk is als taal complex genoeg is geworden om recursief te worden met zichzelf, d.w.z. als zij bestaat uit symbolen die symbolen oproepen die symbolen oproepen. Dit vereist dat een kritisch niveau van complexiteit werd bereikt om voldoende betekeniselementen in hun onderlinge samenhang te kunnen vatten, net zoals het leven begonnen is als de materie recursief met zichzelf is geworden, met name als katalytische RNA-ketens complex genoeg waren geworden om de reproductie van zichzelf te gaan katalyseren.

 

Het wonder van de emergentie

We zouden dit kunnen vergelijken met de muziek die door een orkest wordt voortgebracht. Niemand is individueel verantwoordelijk voor de muziek. Niemand bepaalt op zichzelf de muziek. Ook niet de dirigent, die in feite het minst concreet aan de klankkwaliteit bijdraagt en zelfs niet eens een instrument bespeelt. Pas als de organisatie tussen de dirigent en de verschillende instrumenten een zekere graad van complexiteit bereikt, ontstaat een coherente en aangename klank.

Als de muziek dan niet goed klinkt, waar moet men dan de "fout" gaan zoeken? Het hoeft immers niet zo te zijn dat één of meer van de muzikanten in gebreke is gebleven en ook als men een soort PET-scan van het orkest zou maken, zou men weliswaar bij verschillende muzikale uitingen verschillende patronen van activatie vinden, maar uit de verkregen activatiepatronen zou men onmogelijk kunnen afleiden welke muziek ten gehore wordt gebracht en nog minder wat de kwaliteit van de muziek is. De dirigent zou hieruit dan ook niet veel bruikbare informatie krijgen om zijn orkest tot betere prestaties aan te zetten en hij zal andere "therapeutische" vaardigheden moeten aanwenden.

Ook muziek is immers een emergente eigenschap, die niet verklaart kan worden uit de activiteiten van de verschillende instrumenten, zoals ook een dans niet verklaard kan worden uit de spiercontracties van de verschillende ledematen en een termietenheuvel niet verklaard kan worden uit de activiteiten van de afzonderlijke mieren.

 

Misschien maakt dit enigszins duidelijk waarom therapie uiteindelijk vooralsnog meer met kunst lijkt te maken te hebben dan met wetenschap. Ook voor kunst zijn er immers geen vaste regels aan te geven om tot een goed resultaat te komen.

Dat betekent uiteraard nog niet dat kunst automatisch ook therapie zo zijn...

 

Naar inhoudsopgave

 

 

14.        Wetenschap als misverstand

Bedenkingen over wetenschap, leiderschap, management en keuzevrijheid

In een recent krantenbericht, verspreid door het agentschap Belga, stond te lezen dat onderzoekers van de Universiteit van Utrecht met een mogelijke verklaring voor anorexia zijn gekomen. Bij 16 van de 145 onderzochte anorexiapatiënten zou een afwijking in het AgRP-gen gevonden zijn. Dat er een familiale factor is, was overigens al bekend. Als anorexia bij een lid van de familie voorkomt, stijgt de kans van 1/200 naar 1/30 en als een zus van een eeneiïge tweeling anorexia heeft, is er 50% kans dat de andere zus het ook zal krijgen. (Eetstoornissen komen nauwelijks voor bij mannen.)

Klassiek werden eetstoornissen bij jonge vrouwen, vooral anorexia, toegeschreven aan het opgedrongen slankheidsideaal, aan een neiging tot perfectionisme of aan de angst voor seksualiteit of volwassenheid.

Patiënten met boulimia, vooral volwassen patiënten zonder duidelijke andere problemen, zeggen zelf vaak dat het hen ontbreekt aan “wilskracht”.

Gaat het nu om een gen, om perfectionisme, om angst voor volwassenheid of om een gebrek aan wilskracht?

 

Een strategie van deresponsabilisering

De valkuilen van de “wetenschappelijke” verklaringen liggen hier wijd open. Zonder in een dergelijke valkuil te willen trappen door terzake uitspraken te doen, kan in ieder geval gesteld worden dat er in al deze gevallen gesuggereerd wordt dat er “iets” zou zijn dat verantwoordelijk zou zijn voor de toestand, zodat men er in ieder geval “niets kon aan doen”. Het gaat immers om een “ziekte”, waarvoor een “oorzaak” bestaat die door deskundigen “vastgesteld” en “genezen” kan worden.

De betrokken patiënten vertonen vaak ook een bijzonder merkwaardig taalgebruik. Zij praten als het ware over zichzelf als betrof het een ander persoon. Zij gebruiken weliswaar het voornaamwoord “ik”, maar in feite lijken ze over “zij” te spreken. Als men hierop gaat letten, geeft dit een eigenaardige kijk op de zaak. Een patiënte zei mij ooit letterlijk: “Als ik tegengesproken word, ga ik naar de koelkast om te eten.” Er is maar weinig verbeelding nodig om hierin te horen: “Als zij tegengesproken wordt, gaat zij naar de koelkast om te eten.” Patiënten vragen dan ook om een deskundige “verklaring” voor hun “onbegrijpelijk” gedrag, en niet zelden doen zij zelf al suggesties in de aard van: “Ik weet het natuurlijk niet, maar zou het niet genetisch zijn, zouden het niet mijn neurotransmitters zijn, zou het geen verdrongen trauma zijn, zou het niet…?”

 

Reactieve versus proactieve systemen

Dit soort taalgebruik wijst op een causaal denken waarbij ervan uitgegaan wordt dat er voor elk probleem een “oorzaak” moet zijn (vaak in het verleden) en dat de oplossing voor een probleem er derhalve uit bestaat deze vermeende oorzaak weg te nemen. Deze vorm van “logisch” en “causaal” denken, die het succes van de wetenschap heeft uitgemaakt, berust op een deterministische kijk die in feite alleen van toepassing is op mechanische systemen (als we althans voor het gemak de kwantumfysica en de chaostheorie even buiten beschouwing laten), in beperkte mate voor biologische systemen, maar helemaal niet voor een menselijk systeem.

In mechanische systemen en in zekere mate ook in biologische systemen leidt een bepaalde stimulus altijd tot een zelfde respons. Zoals Gregory Bateson ooit opmerkte, als ik een steen een trap geef, zal hij precies zo ver vliegen als ik hem met mijn trap energie heb gegeven. Een steen heeft alleen een reactie. Zoals alle fysische systemen gehoorzaamt een steen aan onveranderlijke, starre wetmatigheden. Een steen is een reactief systeem. Er is geen ruimte tussen stimulus en respons.

Maar als ik mijn hond een trap geef, kan het dier ook een eind vliegen en dat eind wordt ook bepaald door onveranderlijke wetmatigheden aangezien een dier ook een fysisch systeem is. Maar de hond kan bovendien terugkomen en mij bijten. Dat terugkomen en bijten is uiteraard geen gevolg van de energie die ik het dier heb gegeven, maar van het mobiliseren van de eigen energie van de hond. De trap die ik de hond heb gegeven is daarbij alleen maar de uitlokkende factor, de trigger, maar niet de eigenlijke oorzaak. Biologische systemen beschikken inderdaad over een beperkte mate van vrije energie en een beperkte mate van keuze in het aanwenden van die vrije energie. De meeste kennis en derhalve de meeste keuzen zijn evenwel nog ingebed en impliciet. De ruimte tussen stimulus en respons bestaat uit automatismen van genetische, fysiologische aard

Als ik echter een mens een trap geef, dan kan die mens ook een eind vliegen (als mijn trap hard genoeg is geweest) - een mens is immers ook een fysisch systeem. Bovendien kan hij kwaad worden en mij bijten - een mens is immers ook een biologische systeem. Maar een mens kan ook heel andere keuzen maken. Hij kan een gedicht schrijven of een dansje maken, of hij kan gaan wandelen of gaan zwemmen, of hij kan zich voor de rest van zijn leven ongelukkig verklaren en zich als een slachtoffer gedragen. Hij is immers een bewust systeem, dat wil zeggen een systeem met een grote mate van vrije, expliciete kennis (in plaats van ingebedde, impliciete kennis) en derhalve een grote mate van keuzevrijheid. Een mens is dan ook geen reactief systeem, maar een proactief systeem. Het gedrag van de mens is nooit een loutere reactie, maar is altijd een keuze, een creatie. De oorzaak is dus nooit de uitlokkende factor in het verleden, maar de keuze in het heden. In de ruimte tussen stimulus en respons bevindt zich een soort pauze-knop die de mens kan gebruiken om tot een overwogen, doordachte, en bewuste respons te komen. Een causale manier van denken gaat dan ook voorbij aan het meest kenmerkende van een menselijk systeem, namelijk zijn keuzevrijheid. Voor fysische en biologische systemen hebben we wetenschappen, voor het gedrag van de mens hebben we geen wetenschap. Wetenschap berust immers op voorspelbaarheid en het gedrag van de mens is nooit voorspelbaar. Het gedrag van de mens gehoorzaamt aan geen enkele overanderlijke wetmatigheid. Een mens kan (en moet) zijn leven leiden in plaats van geleefd te worden. Een mens is geen steen.

 

Management versus leiderschap

Een reactief systeem is geen irrationeel systeem. Een steen die valt is niet irrationeel. Een spin die een web spint en zwaluwen die zich verzamelen alvorens de trek naar het zuiden te beginnen, vertonen een zeer rationeel gedrag.

Maar een mens moet nog iets meer doen dan redelijk zijn. Redelijk zijn is de dingen goed en efficiënt doen. Voor een dier houdt het daarmee op. Maar een mens kan en moet bovendien ook beslissen welke dingen hij goed gaat doen. Hij moet een bewuste, ethische keuze maken. De dingen efficiënt doen, kunnen we goed management noemen. Maar beslissen welke dingen men gaat doen, is leiderschap. Een instrumentist moet zijn instrument goed bespelen, maar de dirigent moet bepalen welk stuk men speelt. In een bedrijf moet de leiding beslissen welke strategieën gevolgd zullen worden. Dat is leiderschap. Leiderschap werkt vanuit een visie, waarna het de taak van het management is de genomen beslissingen zo efficiënt mogelijk in de praktijk om te zetten. Dat is ook het verschil tussen een staatsman en een politicus. Een politicus denkt aan de volgende verkiezingen, een staatsman denkt aan de volgende generatie.

Leiderschap speelt zich af in de ruimte tussen stimulus en respons en berust op unieke menselijke eigenschappen. Op de eerste plaats de eigenschap van bewustzijn, d.i. de mogelijkheid zichzelf als het ware te observeren en zich bewust te worden van zichzelf als functionerend systeem. Op de tweede plaats de eigenschap van verbeelding, visie en creativiteit, d.i. de mogelijkheid zich andere mogelijke gedragingen en scenario’s in te beelden, de mogelijkheid andere gedragsmodellen te ontwikkelen. Op de derde plaats de eigenschap van ethische reflexie, d.i. de keuze van een gedrag op basis van waarden en principes, het beslissen waar men “ja” en waar men “neen” gaat zeggen. “Neen” zeggen is gemakkelijk als er iets is om “ja” tegen te zeggen. "Neen" zeggen tegen een onmiddellijke bevrediging is gemakkelijk als men een hogere waarde voor ogen heeft om "ja" tegen te zeggen. Daartoe is geen bijzondere “wilskracht” vereist. Vrouwen stoppen moeiteloos van de ene dag op de andere met roken als ze zwanger zijn. Wie vanuit een positieve motivering beslist om te stoppen met roken, drinken of overmatig eten, stopt van de ene minuut op de andere, zonder dat er behoefte zou zijn aan een speciale substantie die “wilskracht” zou heten en die men al dan niet in voldoende hoeveelheid zou kunnen “hebben”.

Een laatste eigenschap - in feite een supreme combinatie van de andere eigenschappen - is humor. Humor vereist het bewustzijn om zichzelf te observeren, de verbeelding om in te zien wat men anders had kunnen doen en de filosofische ingesteldheid om te lachen om de absurditeit van veel van onze overtuigingen en gedragingen.

Het onderscheid tussen leiderschap en management komt op vele plaatsen terug. Zo is op persoonlijk vlak zowel leiderschap, d.i. visie, als management, d.i. hoofdzakelijk tijdsmanagement en prioriteitenstelling vereist. In elke relatie, in elke opvoedingssituatie en in elke therapeutische situatie zijn zowel leiderschap als management noodzakelijk. In elke menselijke onderneming, zowel zakelijk als sociaal of politiek, zijn zowel leiderschaps- als managementsvaardigheden noodzakelijk.

 

Een strategie van responsabilisering

In dit licht wordt het antwoord op de bovenstaande vragen een stuk gemakkelijker.

Op de vraag “Waarom heb ik mij zo gedragen?”, is er immers maar één menswaardig antwoord: “Omdat ik niet beslist had mij anders te gedragen!” Alle andere antwoorden komen erop neer dat men het stuur over zijn leven heeft overgelaten aan andere elementen of factoren. Schrijver dezes is in het bezit van genen die hem ertoe aanzetten vrouwen te bespringen. Het feit dat hij nog op vrije voeten rondloopt, betekent evenwel dat hij het stuur (althans wat dat betreft) zelf in handen heeft genomen en geen marionet is waar genen, hormonen, neurotransmitters, het karakter, de aard of vroegere trauma’s aan de touwtjes trekken.

Genen, hormonen, neurotransmitters e.d. hebben een realiteit als wetenschappelijke concepten. Dat geldt ook voor de benamingen van ziekten en diagnoses. Dergelijke concepten moeten evenwel met de nodige wetenschappelijke en filosofische reserve gebruikt worden, zoals dat ook het geval is voor concepten als de zwaartekracht , de ziel, causaliteit of liefde. Dergelijke concepten zijn nuttig als voorlopige beschrijvingen van de realiteit en als didactische elementen bij de opleiding van professionelen. Het misverstand en het gevaar bestaat echter dat niet voldoende filosofisch alerte mensen deze beschrijvende concepten als realiteiten gaan beschouwen die hun leven en hun gedragingen kunnen beheersen, net zoals dat vroeger het geval was voor geesten, goden of andere duistere krachten.

 

De managementsval

Vele mensen verliezen zich in het dagdagelijkse management. Zij hebben een overvol agenda met een ellenlange takenlijst en zij beweren geen tijd te hebben voor leiderschapstaken.

Als men geen tijd heeft/maakt/neemt voor leiderschap, komt dat erop neer dat men aan belangrijke beslissingen over het leven, over relaties en over opvoeding geen prioriteit geeft en ze overlaat aan anderen, aan het toeval, aan “het verleden”, aan gewoonten, aan stemmingen, aan ingeprogrammeerde mechanismen of aan culturele trends en modeverschijnselen. Op die manier kan men druk bezig zijn en denken alles te doen wat nodig is, terwijl toch het voornaamste over het hoofd wordt gezien.

In vroegere tijden kon men volstaan met management en kon men meer rekenen op het leiderschap van ouders of van de omgeving. In de huidige snel veranderende wereld, met de snel wijzigende trends en modes en de vele meningen die onze aandacht proberen te vangen, is er evenwel steeds meer behoefte aan leiderschap, d.w.z. aan bezinning over waarden en principes, niet alleen in ondernemingen, maar ook in onze belangrijkste onderneming, met name in ons leven, in onze relaties en bij de opvoeding van onze kinderen.

 

 

Naar inhoudsopgave

 

 

15.        De mens als tragisch dier

Over emotie, politiek, tautologie en strategie ...

Volgens Dennis de Rougemont, in zijn omvangrijke werk “L’Amour en Occident”, zijn emoties literaire creaties. In zijn recente boek “The Joy of Philosophy: Thinking Thin versus the Passionate Life” stelt de Amerikaanse filosoof Robert C. Solomon dat we emoties niet alleen bekijken maar ook beleven doorheen onze theoretische vooroordelen en dat derhalve onze theorieën over emoties, net als de emoties zelf, uiteindelijk politiek zijn en uiterst relevant voor ons gevoel van macht in de wereld.

Volgens een klassieke definitie (zie o.a. Nico Frijda) zijn emoties een verandering in onze actiebereidheid. Dat betekent dat zij ons in beweging zetten, ons zin geven om iets te doen. Men vlucht vanuit de emotie van angst. Men agresseert iemand vanuit de emotie van kwaadheid. Men omhelst iemand vanuit de emotie van liefde. Dat lijkt logisch.

 

Emoties in evolutionair perspectief

Als we het menselijke gedrag niet aan mysterieuze krachten willen toeschrijven, dan moeten we ervan uitgaan dat het een begrijpelijk gedrag is dat in een bepaalde logica past. De enige logica die daar op dit ogenblik lijkt voor in aanmerking te komen is een evolutionaire logica. Evolutionair gezien is gedrag alleen zinvol als het de overleving van de genen dient. De overleving van de mens is niet alleen de louter biologische overleving, maar is in grote mate ook de sociale overleving, d.i. het manipuleren en beïnvloeden van anderen, niet in het minst met het oog op het doorgeven van genen. Het valt dan ook te verwachten dat we emoties zullen "ontdekken" die onze individuele overleving zullen dienen, en emoties die onze sociale overleving zullen dienen. Emoties lijken de uitvoerende instanties van het evolutionaire programma te zijn. Zij zorgen ervoor dat we het nodige doen om als individu te overleven en om onze soort verder te zetten, bijv. dat wij tot één of meer aanvaardbare partner(s) aangetrokken worden. Het goede gevoel dat wij daar bij krijgen, is onze beloning als wij doen wat het evolutionaire programma met ons voor heeft.

De seksuele voortplanting was al lang uitgevonden vóór de mens op het toneel verscheen en er kon niet gewacht worden tot er een organisme zou verschijnen dat deze vorm van voortplanting ook zou begrijpen. De seksuele voortplanting werd door de evolutie gewoonweg uitgevonden en aangehouden als een efficiënt mechanisme van voorplanting, ook als de betrokken organismen daar geen enkele verdere weet van hebben. Seks is bedoeld voor de voorplanting, maar dat is voor de meeste mensen, zoals voor de andere dieren, niet de belangrijkste reden om “het” te doen.

Vóór er sprake was van seksuele voorplanting, was er natuurlijk toch ook al leven. Bacteriën en andere primitieve vormen van leven delen zich zonder veel omhaal in twee, waardoor twee identieke exemplaren ontstaan. Dat is een bijzonder efficiënte en probleemloze manier van doen, maar evolutionair gezien bijzonder saai. Er komt haast geen vernieuwing en zonder vernieuwing, zonder een beetje wilde en kwistige creatie, is er niets waarmee de evolutie aan de slag kan. De evolutie werkt, zoals Darwin ontdekte, door creatie en selectie. Bacteriën moeten wachten tot zich toevallig een mutatie voordoet, bijv. onder invloed van kosmische straling, en de meeste van die mutaties zullen dan nog fataal zijn ook. Er is maar heel weinig kans op een gunstige mutatie. Te veel orde doodt de creativiteit.

Dat maakt duidelijk waarom de seksuele voortplanting zo’n schitterende vondst was. Met de seksuele voortplanting worden immers bij elk nieuw individu de kaarten grondig geschud zodat elk nieuw individu volstrekt uniek is, maar tegelijk is er een garantie voor continuïteit. De bouwstenen zijn namelijk altijd dezelfde, een beetje zoals je met 26 letters een eindeloos aantal romans en zelfs gedichten kunt schrijven. Maar net als sommige romans niet verkopen, zal een te afwijkend individu gewoonweg geen partner vinden en zich dus niet voortplanten, wat een bijkomende garantie voor continuïteit is. De evolutie heeft met andere woorden al lang “ontdekt” wat A.N. Whitehead zou zeggen: “De kunst van de vooruitgang bestaat eruit orde te behouden in de chaos, en chaos in de orde”.

Maar emoties kunnen zelf ook als evolutionaire selectiemechanismen worden beschouwd. Men zou kunnen zeggen dat emoties noodzakelijk worden zodra organismen in staat zijn tot een complexer gedrag met meer keuzemogelijkheden. Eenvoudige organismen hebben geen emoties nodig omdat ze geen keuze hebben. Meer complexe organismen, die meer diverse vormen van gedrag kunnen genereren, hebben een mechanisme nodig om uit de verschillende mogelijke gedragingen een adequate keuze te maken. Emoties houden het gedrag op het juiste pad maar laten toch een zekere variatie toe. Dat geldt bij uitstek voor een zo complex organisme als de mens. Karl Popper zei dat de mens kon denken opdat zijn ideeën zouden kunnen sneuvelen zonder dat hij dat zelf moet doen. M.a.w. de mens heeft in zijn hoofd een soort vluchtsimulator waarin hij verschillende gedragingen kan uitproberen vóór hij ze in de praktijk brengt. Maar de neuroloog Antonio Damasio heeft (o.m. in zijn boek “Descartes’ Error”) aangetoond dat een mens zonder emoties geen keuzes meer kan maken uit de diverse mogelijkheden die hij kan bedenken. Hij heeft geen voorkeur meer, het kan hem niet meer schelen, d.w.z. hij heeft er geen emotie meer bij. In zijn boek bespreekt Damasio daarvan een aantal fascinerende voorbeelden, o.a. het historische geval van de spoorwegingenieur Phineas Cage die een staaf door het hoofd had gekregen. Emoties behoeden er ons voor al te gekke dingen te gaan doen of een al te rare partner te kiezen en we moeten soms wat tegen onze emoties ingaan om buiten de begane paden te treden en iets nieuws te gaan doen.

 

Emotionele politiek: geluk was niet de bedoeling

Als we aanvaarden dat emoties in een evolutionaire context passen, dan aanvaarden we meteen ook dat zij niet primair bedoeld kunnen zijn voor ons persoonlijk geluk. Geluk was niet de bedoeling zei Schopenhauer en hij wees erop dat de mens altijd weer dingen wil doen die hem niet noodzakelijk gelukkig zullen maken en die hem integendeel vaak bijzonder ongelukkig maken. Hij dacht daarbij op de eerste plaats aan intieme (seksuele) relaties. Heel wat mannen en vrouwen hebben “hun hart” gevolgd en hebben daar heel wat onmiddellijk vreugde aan beleefd, maar zijn op lange termijn bijzonder ongelukkig geworden. Tragiek is het onheil dat goede mensen treft. De mens is het tragische dier waaraan van binnen uit geduwd en getrokken wordt door emoties die ontstaan zijn lang vóór er van de mens sprake was. De evolutie was al aan het werk lang vóór de mens er was en zij maakt zich bijzonder weinig druk over ons persoonlijke geluk. Een bijzonder beklemmend voorbeeld hiervan is te zien in de film “Damage” van Louis Malle.

Dat onze emoties ingeboren mechanismen zijn om anderen te manipuleren is duidelijk in het gedrag van kinderen. Kinderen hoeven niet te leren zich ongelukkig te tonen zodat de ouders toegesneld komen om te helpen. Dit gedrag, dat we ook bij dieren terugvinden, is een ingeprogrammeerd mechanisme dat doorgaans zeer behoorlijk werkt.

Ook bij volwassenen vinden we dit gedrag terug. Wat kan anders de zin zijn van verdriet om het einde van een relatie? Wie zichzelf ongelukkig kan tonen en een medemens (of de samenleving) ervan kan overtuigen dat hij of zij daar de schuld van is, heeft daarmee een grote macht over de ander. Als dit gedrag niet tot het gewenste resultaat leidt, ontstaat er overigens grote frustratie (en soms agressie). Ook dit gedragspatroon werkt zonder dat men zich daarvan bewust hoeft te zijn. De prijs voor dit gedrag is evenwel dat men in het gedragspatroon gevangen kan raken. Men kan het immers niet meer zomaar opgeven zonder gezichtsverlies te lijden. Iedereen kent wel voorbeelden van gescheiden partners die, hoewel ze het in feite goed maken, zich tegenover de ex-partner toch altijd weer ongelukkig lijken te moeten tonen. Emoties overkomen ons niet zomaar, ze hebben een bedoeling, ze zijn politiek. Het zijn manieren om onszelf te positioneren en met andere mensen om te gaan, om ze te overreden, te intimideren, te manipuleren. Men wordt boos of verdrietig om “zijn gezicht te redden”, niet alleen in de ogen van anderen, maar ook in de eigen ogen. Emoties spelen dus een rol in de persoonlijke cultuur van responsabilisering of deresponsabilisering. Dit betekent overigens niet dat dit bewust zou gebeuren of dat men de emoties niet echt zou hebben. De reeds genoemde Solomon zegt in zijn boek:: “Onze emoties zijn niet alleen relevant voor onze relaties met mensen, ze zijn ook het resultaat ervan. Ze komen tot stand in en door onze relaties met andere mensen.” Shakespeare zei: “Life is a tragedy for those who feel, and a comedy for those who think”.

 

Emoties in filosofisch perspectief

Maar wat zijn dan die emoties? Wat is dan angst? Zeggen dat angst dat is wat ons zin geeft om te vluchten leidt immers tot een wel zeer merkwaardige gedachtenconstructie: men vlucht uit angst, en angst is dat wat ons doet vluchten. Wat hebben we dan méér gezegd? We hebben gezegd dat de reden waarom we iets doen, dat is wat maakt dat we doen wat we doen. Of: ik doe iets omdat ik zin heb om het te doen. Daarmee zijn we terug naar af. Het is zoveel als Molière’s arts die verklaarde dat opium deed slapen omdat het een “principium dormitivum”, een slaapverwekkend principe bevat. Zo zou men kunnen zeggen dat een uurwerk de tijd aangeeft omdat het een “principium horodativum” bevat.

We denken blijkbaar iets te “verklaren” door een "emotie" uit te vinden die dan de oorzaak wordt dat we doen wat we doen. Als ik teveel eet, is dat uit eetzucht. Als ik te weinig eet, is dat uit magerzucht. Als ik iemand vermoord, is dat uit moordzucht als gevolg van jaloersheid. Zo zou ik kunnen zeggen dat ik links rijd uit linkszucht. Dat wil alleen maar zeggen: er is iets binnen in mij dat mij aanzet om dat te doen. Dat wil ook zeggen: ik ben er niet helemaal (of helemaal niet) verantwoordelijk voor…

Zijn emoties nog iets méér dan loutere gedachtenconstructies die ons het comfortabele gevoel geven iets begrepen te hebben van het menselijke gedrag? Zijn zij iets méér dan een tautologie?

Datzelfde geldt uiteindelijk natuurlijk ook voor wetenschappelijke concepten. Ook de zwaartekracht is immers die kracht die maakt dat voorwerpen vallen. De voorwerpen vallen dus onder invloed van de kracht die maakt dat de voorwerpen vallen.

Het gebruik van het begrip emotie lijkt dan ook niets te verklaren en lijkt niet veel meer dan een schaamlapje voor onze onwetendheid over het menselijke gedrag. Een meer modern en wetenschappelijk klinkende verklaring dan de wil van (een of de) god, een élan vital, of een levenswil.

 

Naar inhoudsopgave

 

 

16.        De mens als evolutionair speler

Over egoïsme, communicatie, leugens en samenwerking

Een veel gehoorde klacht heeft te maken met het vermeende egoïsme van de hedendaagse mens. De mensen zouden zo individualistisch en vooral zo egoïstisch geworden zijn... Uiteraard geldt dat nooit voor de spreker of zijn vrienden. Op één of andere manier gaat het namelijk altijd over "de anderen".

Opmerkelijk is dat men dezelfde klacht ook al kan aantreffen bij antieke Griekse en Latijnse auteurs. Het verschijnsel lijkt bij nader onderzoek dan ook van alle tijden te zijn en niet beperkt te zijn tot de "hedendaagse" mens.

Zijn mensen egoïstisch en zo ja, hoe komen zij dan tot de samenwerking die het evolutionaire succes van de mens heeft uitgemaakt en die maakt dat de mens tot kolossale projecten in staat is, als het bouwen van Notre Dame of de maanlanding, die alleen maar mogelijk zijn door de samenwerking van vele, soms duizenden mensen?

 

Egoïsme in evolutionair perspectief

Een klassiek gedachtenspel in verband met egoïsme is het zogenaamde "prisoners' dilemma".

In de klassieke versie heeft een procureur twee verdachten opgepakt, zeg maar A en B, maar heeft hij tegen geen van beide voldoende doorslaggevende bewijzen voor een fikse veroordeling. Hij laat de twee verdachten afzonderlijk bij zich komen en doet hen allebei hetzelfde voorstel. Als verdachte A zijn makker B verraadt terwijl deze laatste zijn onschuld staande houdt, dan gaat A vrijuit terwijl B 10 jaar krijgt.  Als A zijn eigen schuld blijft ontkennen maar door de ander verraden wordt, dan krijgt hij zelf 10 jaar en gaat B vrijuit. Als A de ander verraadt, maar die ander zijn schuld ook toegeeft, dan krijgen zij beide 3 jaar. En als zij beide blijven ontkennen, dan kunnen zij beide alleen maar veroordeeld worden tot een geringere straf van 1 jaar. Dit gezegd zijnde, krijgen zij beide bedenktijd zonder evenwel de mogelijkheid te hebben met elkaar te overleggen.

Hoe zal hun denken verlopen?  Het probleem is natuurlijk dat zij nooit vooraf kunnen weten wat de ander zal doen. Stel dat A te goeder trouw is en de ander niet wil verraden. In dat geval zal hij, als hij door B verraden wordt 10 jaar krijgen en 1 jaar als hij door B niet verraden wordt. Maar stel dat A "egoïstisch" denkt en de ander verraadt. In dat geval zal hij, als hij door de ander ook verraden werd 3 jaar krijgen, maar als hij door de ander niet verraden werd zal hij vrijuit gaan. Het is duidelijk dat A, als hij even nadenkt, voor de laatste optie zal kiezen. Dan komt hij er immers het goedkoopst vanaf, namelijk met 0 of 3 jaar, tegen 1 of 10 jaar als hij niet-egoïstisch is.

Maar als we aannemen dat B ongeveer even slim is als A, dan zal hij een gelijkaardige gedachtegang gevolgd hebben, en zal hij ook voor verraden kiezen. Met andere woorden zij zullen mekaar verraden en er bijgevolg allebei met 3 jaar vanaf komen. Dat lijkt hen allebei hun beste strategie.

Voor een buitenstaander is het natuurlijk duidelijk dat dit niet de beste strategie is. Om te beginnen is er uiteraard de voor de hand liggende mogelijkheid dat één van beide er gratis vanaf komt. Maar dat kan alleen maar als de ander zich door meer "nobele" gevoelens heeft laten leiden en bijgevolg de pineut wordt, wat geen veronderstelling is die zonder meer kan worden aangenomen. Maar bovendien is dit een strategie die maar éénmaal kan worden gespeeld. Het is geen stabiele strategie want men zal door de ander (en door de anderen) gestraft worden voor een dergelijke strategie, zodat men in de toekomst niet meer normaal kan deelnemen aan het sociale leven. Men heeft zijn reputatie en het "vertrouwen" van de anderen verloren en dat is geen bruikbare strategie op lange termijn. Alleen kortetermijndenkers zullen voor deze kortzichtige strategie kiezen. Dat zijn dan ook wat wij doorgaans egoïsten noemen. We zien dit soort gedrag overigens wel bij voetbalsupporters of toeristen die in het buitenland alle remmen loslaten omdat ze daar anoniem zijn en op die bepaalde plaats waarschijnlijk toch nooit meer zullen terugkomen.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat wie niet voor deze kortzichtige oplossing kiest, niet egoïstisch zou zijn. Zij zijn alleen meer verlicht egoïstisch. Zij zijn minder naïef egoïstisch. Zij zijn "altruïstische egoïsten". Ook de gedachtegang om allebei tot 3 jaar te komen, is natuurlijk een egoïstische gedachtegang, die er bovendien van uitgaat dat de ander even egoïstisch zal zijn.

Het probleem is niet het al dan niet egoïstisch zijn. Iedereen zal dit egoïsme overigens "normaal" vinden. Het probleem is er een van communicatie of het gebrek daaraan. Voor buitenstaanders is het duidelijk dat een betere oplossing voor beide verdachten er zou in bestaan dat zij beide zouden zwijgen. Dan zouden zij immers allebei maar 1 jaar moeten brommen. De moeilijkheid is dat geen van beide weet of de ander ook wel zal zwijgen. Zal de ander niet voor de snelle winst kiezen? Dat is het echte probleem.

 

Communicatie als beste alternatief

Het probleem, dat door de procureur in het verhaal zeer goed werd begrepen, is dat de verdachten niet met elkaar kunnen overleggen. Als ze zouden kunnen overleggen, zouden ze voor de beste oplossing van elk 1 jaar kunnen kiezen. Maar in omstandigheden waar geen overleg mogelijk is, is het veiligst ervan uit te gaan dat de ander even slim (of even egoïstisch) is, en te kiezen voor de oplossing van 3 jaar.

Dit spel lijkt volgens vele deskundigen verrassend veel op het universele evolutionaire spel dat door elk organisme moet worden gespeeld. Het wordt bijv. gespeeld door de bomen in een bos. De bomen in een bos moeten allemaal heel wat energie investeren om zo hoog mogelijk te groeien en zo veel mogelijk zonlicht op te vangen. Daar profiteren wij van in de vorm van het hout. Maar het is duidelijk dat bomen zelf veel beter af zouden zijn en veel energie zouden kunnen besparen als ze zouden afspreken dat ze allemaal maar tot op één meter zouden groeien. Dan zouden ze immers allemaal precies even veel zonlicht krijgen, maar met een veel kleinere investering. Het probleem is duidelijk: ze kunnen dat soort afspraken niet maken bij gebrek aan communicatiemogelijkheden. Zonder communicatie is wantrouwen de beste strategie. In "Nature" is enkele jaren geleden een opmerkelijk artikel verschenen over het prisonners' dilemma bij virussen. Dat toont aan dat het spel in feite door de evolutie met ons gespeeld wordt en dat we het helemaal niet bewust hoeven te begrijpen.

 

Taal als beste alternatief

Het prisonners" dilemma laat ons twee dingen begrijpen.

Het verklaart op de eerste plaats waarom communicatie in de evolutie zo'n belangrijke rol heeft gespeeld. Met communicatie kan men afspraken maken om efficiënter te overleven. Men neemt overigens aan het verschil tussen de Neanderthaler en Homo Sapiens hoofdzakelijk de taal is geweest. Homo Sapiens zou superieur zijn geweest omdat hij over een volwaardige taal beschikte terwijl de Neanderthaler alleen een soort prototaal zou hebben gehad, een soort brommen en kreunen dat ook dieren doen, m.a.w. wel tekens maar geen taal.

De mens is de enige soort die over een volwaardige taal beschikt en die dus de eeuwige strijd en concurrentie die we bij andere organismen zien, op een beschaafdere wijze kan gaan voeren. Dat dat overigens geen noodzaak is, bewijzen de vele conflicten die nog met geweld uitgevochten worden, alsof wij niet over een taal zouden beschikken. Agressie, vechten en oorlog is het falen van de communicatie, zoals in een levend organisme een kanker ontstaat als de communicatie tussen de cellen wegvalt en bepaalde cellen voor een egoïstische levenswandel zullen kiezen. Die overigens fataal afloopt, niet alleen voor de gastheer maar ook voor de betrokken cellen zelf, wat nogmaals illustreert dat egoïsme op korte termijn (het domme egoïsme) geen stabiele strategie is.

 

Egoïsme en samenwerking

Maar het spel toont ons nog iets anders. Het is namelijk helemaal niet verboden om egoïstisch te denken, op voorwaarde dat men een verlicht egoïst is. Het spel toont ons dat individueel egoïsme tot maatschappelijke samenwerking kan leiden. Dat ziet men reeds bij dieren die in gemeenschap leven, en dat ziet men nog meer bij de mens.

De beste basis voor een samenleving is dat iedereen gemotiveerd is door eigenbelang, niet door edelmoedigheid of altruïsme. Dat is precies het failliet geweest van de communistische samenlevingen van vele andere utopieën die, zoals Karl Popper het zie, de hemel op aarde wilden brengen en in feite de hel gebracht hebben.

Niemand wil door zijn partner omhelst worden uit altruïsme. Wij willen dat als onze partner ons omhelst, dat hij of zij daar dan zijn of haar eigen, egoïstische plezier in vindt. De reden is eenvoudig: altruïsme is onvoorspelbaar en onbetrouwbaar. Niemand wil afhankelijk zijn van de "goede wil" en het altruïsme van anderen. Als we weten dat de ander iets doet uit eigenbelang, dan kunnen we erop rekenen dat hij er zijn best voor zal doen en dat hij het zal blijven doen. Egoïsme is een blijvende motivatie. Als we weten dat de bakker broodjes bakt uit eigenbelang en niet uit altruïsme, dan kunnen we erop rekenen dat er morgen ook broodjes zullen zijn.

 

Een taal om te liegen

Natuurlijk opent taal weer nieuwe mogelijkheden: die van het liegen. Het maken van afspraken, die dan niet na worden gekomen. Talloze menselijke tragedies en komedies berusten op dit eeuwige spel, dat ludiek of dramatisch kan worden gespeeld. Niet alleen de geschiedenis, bijv. die van de koude oorlog, biedt ons leerrijke voorbeelden, ook de literatuur en de opera (Falstaff, Tosca...) leveren eindeloze illustraties.

De Amerikaanse filosoof Daniel Dennett stelde overigens dat taal maar zin heeft als er ook dingen zijn die we niet kunnen zeggen. Als iedereen over dezelfde informatie zou beschikken, dan zou taal geen enkele functie hebben en overbodig zijn.

 

Leven is communicatie

De mens is geen egoïst en geen altruïst. Hij is een egoïstisch altruïst of een altruïstisch egoïst. Dan zouden de zaken veel eenvoudiger zijn. Hij is een evolutionair speler die zijn kansen wikt en weegt. Communicatie en bewustzijn moeten ons evenwel duidelijk maken dat wij het niet tegen elkaar moeten opnemen. Wij kunnen, net als de twee gevangen, het meeste winnen als wij gezamenlijk de procureur, d.i. het leven te slim af zijn.

Vele mensen zijn verontwaardigd bij de suggestie dat ze "een spel" zouden spelen. Ze zijn immers "echt". Dit is een merkwaardig misverstand. Het "spel" in kwestie wordt namelijk door de evolutie met ons gespeeld, net zoals het seksuele spel door de evolutie met ons gespeeld wordt (zie de bijdrage in het vorige nummer).  We hebben niet de keuze het spel al dan niet mee te spelen, we hebben alleen de keuze het min of meer bewust te spelen en het aldus te humaniseren.

Wij zijn geen vijanden van elkaar, wij hebben samen dit leven te leiden. Alleen met communicatie en overleg kan het leven zo goed mogelijk geleefd worden. Het leven als proces bestaat uit een toenemende organisatie, communicatie en synergie, zowel tussen cellen als tussen organismen en tussen mensen.

 

Naar inhoudsopgave

 

 

17.        Geluk hebben of gelukkig zijn...

Over geluk, troost, woorden en hypnose…

Eén van de meest constante diagnoses die de gekende psycholoog en cultuurfilosoof Erich Fromm in zijn werken herhaaldelijk maakte, was de omgekeerde volgorde van belangrijkheid in de waarden en doelstellingen van de westerse mens. Volgens zijn analyse maakt de westerse mens zich immers vooral druk om bezitswaarden en prestatiewaarden. Het geluk, dat een zijnswaarde is, wordt geacht daaruit automatisch te zullen volgen.

De redenering wordt vooral in omgekeerde richting voor waar gehouden. Mensen die zich niet gelukkig voelen, zullen de "oorzaak" daarvan meestal in een afwezigheid van bezitswaarden of prestatiewaarden zoeken. Men is iets "verloren" (vaak in de jeugd) of men heeft iets "niet kunnen bereiken" (vaak door de schuld van anderen). Dat wordt als voldoende reden gezien om ongelukkig te zijn. Daarbij wordt vaak verwezen naar "het ongeluk" (pech, tegenslag) dat hen op onrechtvaardige wijze "getroffen" heeft in de vorm van iets wat men niet heeft of verloren is (materiële bezittingen, een partner, schoonheid, gezondheid...) of, omgekeerd, iets wat men juist wél heeft (een ziekte, angst, een depressie...) en wat het onmogelijk zou maken gelukkig te zijn.

Daarbij wordt er dus van uitgegaan dat er een rechtstreekse en automatische band zou zijn tussen het hebben van bepaalde, vermeende geluksfactoren en gelukkig-zijn, evenals tussen de aanwezigheid van vermeende ongeluksfactoren en ongelukkig-zijn. Met andere woorden men veronderstelt een rechtstreekse band tussen een bezitswaarde en een zijnswaarde.

 

Een ontnuchterende vaststelling…

Het is uiteraard bekend dat vele mensen tot de ontnuchterende vaststelling komen - helaas vaak op een leeftijd dat de loop van het leven onomkeerbaar is geworden - dat dit niet het geval hoeft te zijn. Vele mensen stellen vast dat zij met al hun bezittingen en prestaties, toch alleen maar op een leven van existentiële leegte kunnen terugblikken, met andere woorden op een leven met een tekort aan geluk. Een leven met meer dan genoeg om mee te leven, maar te weinig om voor te leven. De welvaart is de laatste 50 jaar sterk gestegen, zonder dat dit tot een evenredige stijging van het welzijn heeft geleid.

Er is dus zeker geen sprake van een automatisch, rechtstreeks verband tussen geluk hebben en gelukkig zijn. De volksmond zegt terecht dat bezittingen niet gelukkig maken, maar voor vele mensen wordt dit pas een existentiële realiteit als zij na een leven gevuld met het verwerven van bezittingen en prestaties, moeten vaststellen dat het geluk hen ontglipt is.

Nog moeilijker wordt het voor mensen evenwel om aan te nemen dat ongeluk hebben niet noodzakelijk tot ongelukkig-zijn moet leiden. Vooral mensen die in hun jeugd geen geluk hebben gehad, gaan makkelijk denken (en worden er vaak ook door professionelen van overtuigd) dat het voor hen bijzonder moeilijk zal zijn om gelukkig te zijn. Kinderen worden vaak al op zeer jeugdige leeftijd doordrongen van deze angst van volwassenen. Zij nemen als het ware aan dat het niet mogelijk is plezier aan een kaartspel te beleven als je slechte kaarten hebt gekregen of dat je geen mooie reis kan maken als je geen Mercedes hebt gekregen maar het met een eenvoudiger karretje moet doen, dat bovendien misschien af en toe zelfs de dienst kan weigeren.

 

Troost door begrijpen

In zijn laatste succesboek "The Consolations of Philosophy" geeft filosoof Alain de Botton in feite de remedie om de band tussen ongeluk hebben en ongelukkig zijn te verbreken. Hij stelt: "Wanneer je iets werkelijk begrijpt, kun je er geen verdriet meer over hebben en ben je dus getroost." Dit doet enigszins denken aan de uitspraak van Socrates die zegde "Echte kennis leidt tot handelen".

Maar wat is werkelijk begrijpen? Begrijpen is het gevoel van tevredenheid en welbehagen dat wij krijgen als wij een gegeven gebeurtenis een plaats kunnen geven in een groter geheel. Dat grotere geheel kan zowel van metafysische, religieuze als wetenschappelijke aard zijn. Mensen kunnen dingen begrijpen en aanvaarden als zij kunnen geloven dat dit past in het opzet van een god. Wij zeggen dat wij begrijpen waarom voorwerpen vallen omdat wij dat kunnen "verklaren" in termen van het grotere concept van zwaartekracht.

Begrijpen leidt altijd tot een vorm van groter denken. In die zin is gemakkelijk in te zien dat begrijpen een uitweg uit het lijden biedt. Lijden is immers het gevolg van een beweging van contractie van het bewustzijn tot het geheel in beslag genomen wordt door het eigen "ongeluk". Begrijpen daarentegen is een beweging van verruiming van het bewustzijn, tot het eigen ongeluk nog slechts een onderdeel van een groter geheel is. Het is ook een beweging van verzet naar aanvaarding of, om het met de woorden van Lacan te zeggen, van neurotisch lijden naar existentieel lijden. Het is leren spelen met slechte kaarten, het is "ja" zeggen tegen het leven. (Zie ook de column "Geluk als levensstijl")

Op analoge wijze geeft Alain de Botton het antwoord van een aantal filosofen, met name Socrates, Epicurus, Seneca, Montaigne, Schopenhauer en Nietzsche, op de problemen van resp. impopulariteit, geldgebrek, frustratie, inadequaatheid, liefdesverdriet en moeilijkheden.

 

Wat is er nodig?

Wat is er nodig om deze vorm van troost te kunnen kennen? Als men dit soort visie aan mensen probeert mee te geven, stuit men vaak op afwijzing. Mensen beweren dit "niet te kunnen" of menen te weten dat dat alleen voor speciale mensen weggelegd is.

Er bestaat geen objectieve toestand van ongelukkig zijn. Wat de mens ongelukkig maakt is niet de slechte kaarten die hij eventueel heeft gekregen, maar het feit dat hij zich daarover ongelukkig verklaart. Wat is ongelukkig zijn anders dan het zeggen, het verklaren dat men ongelukkig is? Met andere woorden, ongelukkig zijn is een ingreep van het bewustzijn. Iemand die zich niet ongelukkig verklaart, is  ook niet ongelukkig.

In zijn biografie zegt Lance Armstrong, de legendarische winnaar van de Ronde van Frankrijk: "De waarheid is dat mijn kanker het beste is wat mij ooit overkwam."  Waarom? Omdat de kanker hem dwong tot een meedogenloos zelfonderzoek. De kanker leerde hem bescheiden te zijn: "Eens je dat beseft, zijn alle andere dingen irrelevant. Ze lijken plots veel kleiner. Er zijn twee Lance Armstrongs: de eerste van vóór en de tweede van na de kanker. Mijn oude ik is gestorven en ik ben een nieuw leven begonnen."

Toen aan zanger-muzikant Robert Mosuse (in Humo) gevraagd werd of hij het niet vreselijk onrechtvaardig vond om op zo'n jonge leeftijd te moeten sterven, antwoordde hij: "Neen. Ik denk niet in die termen. Ik heb de pech dat er een tumor in mijn hoofd zit, maar dat is voor mij toch geen bron van kwaadheid of verongelijktheid. Ik heb deze pech en iemand anders heeft andere pech, zo zie ik het. Het leven is een cadeau, maar het is een cadeau dat ook onaangename kanten heeft. De kunst is die onaangename kanten erbij te nemen zonder je erdoor te laten platdrukken."

Hoe kunnen Lance Armstrong en Robert Mosuse zo denken? Doordat zij zo denken! Doordat zij de woorden gebruiken die zij gebruiken! Doordat zij hun bewustzijn sturen in plaats van het te laten sturen door toevallige omstandigheden. Omdat zij gekozen hebben voor leiderschap en verantwoordelijkheid over hun leven in plaats van voor zelfbeklag en onverantwoordelijkheid. Geluk begint in ons hoofd-kwartier, dat wil zeggen in ons hoofd, in ons denken, in ons bewustzijn, in onze verbeelding, in onze taal.  Wij zijn gelukkig als wij ons bewustzijn vullen met gelukkige gedachten. Wij zijn ongelukkig als wij ons bewustzijn vullen met ongelukkige gedachten.

 

De hypnotische kracht van woorden

Dit moet ons dan ook aanzetten tot uiterste behoedzaamheid en zorgvuldigheid in de woorden, in de taal die wij gebruiken om onze existentiële toestand voor onszelf (en anderen) te omschrijven en dus tot realiteit te maken. Als wij naar patiënten luisteren, kunnen wij vaak horen hoe zij hun ongelukkig-zijn tot stand brengen en construeren: door de woorden die zij gebruiken en door de beelden die zij daardoor in hun bewustzijn oproepen, d.i. door een negatief geleide verbeelding, een negatieve hypnose. Zij zeggen woordelijk hoe erg de dingen zijn en hoe ongelukkig zij daardoor zijn. Dit is het echte klagen, dat door François Roustang in zijn boek "La Fin de la Plainte" neerkomt op een weigering om op te groeien. Het einde van het klagen is volgens Roustang het "opgeven van het wachten op een ander verleden door zich op het heden en op de toekomst te oriënteren."

Dit verklaart omgekeerd ook het helende, weldoende effect van een positieve hypnose. Daardoor wordt pijn met de woorden van Kahlil Gibran: "het breken van de schaal rond het begrijpen", d.i. een uitnodiging om groter te gaan denken. Om terug te keren naar Erich Fromm: begin met gelukkig te zijn. Ten slotte kan niemand ons dit beletten...

De moeilijkheid is dat mensen op dit soort denken met groot onbegrip en zelfs verontwaardiging reageren. Zij reageren verontwaardigd op de suggestie dat het dus "alleen maar in hun hoofd" zou zitten en niet "echt" zou zijn. Het is voor ieder van ons inderdaad uiterst moeilijk werkelijk te begrijpen dat tussen de werkelijkheid en de beleving altijd een bewustzijn staat dat woorden gebruikt en daardoor een beschrijving van de realiteit formuleert. En het blijft uiterst moeilijk werkelijk te begrijpen dat deze beschrijving ons bewustzijn stuurt en dus veel "echter" is dan de "echte" realiteit.

 

 

Naar inhoudsopgave

 

 

18.        Kunnen we nog "neen" zeggen?

Over opvoeding, moederlijke en vaderlijke functie en het "Hotel Mamma" syndroom,

In het blad Vacature, dat als bijvoegsel bij een aantal kranten en tijdschriften wordt meegeleverd, verscheen onlangs een bijdrage onder de titel "Kunnen we nog 'neen' zeggen?". Daarin werd betoogd dat ouders het in toenemende mate moeilijk hebben om hun kinderen nog iets te ontzeggen. Onder de dekmantel van ouderlijke liefde en zorgzaamheid worden jongeren overstelpt met geschenken en gunsten allerhande. Zij worden niet alleen goed gevoed, gekleed en verwarmd, maar hebben uiteraard ook hun eigen kamer, waar zij over "hun" stereo, TV, video en computer beschikken, waar zij naar "hun" muziek kunnen luisteren, "hun" spelletjes kunnen spelen en naar "hun" programma's kunnen kijken. Zij dragen "hun" merkkledij. Vaak kunnen zij ook over een auto beschikken en kunnen zij hun liefje meebrengen voor de nacht. Het grappige in de betrokken bijdrage was dat een onthaalmoeder verklaarde wel "neen" te kunnen zeggen tegen de kinderen die zij overdag onder haar hoede had, maar niet tegen haar eigen kind...

Ingaan op de wensen van een kind is niet alleen een biologische reactie, er is bij ouders ook de voortdurende angst iets "verkeerd" te doen of het kind "tekort" te zullen doen. Deze angst wordt bovendien permanent gevoed door de bangmakerijen van "deskundigen". De socioloog Frank Furedi schreef hierover een spraakmakend boek ("Bange ouders – opvoeden zonder zorgen").

Sociologen spreken wel eens over het "Hotel Mama" syndroom. Daarmee wordt bedoeld dat kinderen alsmaar later het ouderlijke dak verlaten. De reden ligt voor de hand. In een recente TV uitzending werden enkele van de betrokken jongeren geïnterviewd. De boodschap was duidelijk: bij mama blijven is gemakkelijker. Het eten staat klaar, de was wordt gedaan, de kamer wordt schoongemaakt en alles is vrijwel gratis. Waar zouden jongeren nog naar uitkijken wat ze niet al hebben? Hoe zou men kunnen verwachten dat zij een dergelijk comfortabel oord zouden omwisselen voor een buitenwereld waar men het alleen zal moeten rooien en waar men bovendien zal moeten werken en betalen?

 

Moederlijke en vaderlijke functies

Lacan sprak in dit verband over een overmaat aan moederlijke functie en een tekort aan vaderlijke functie, waarbij moet worden onderstreept dat het om de functies gaat en niet om de persoon van de vader of de moeder.

De moederlijke functie bestaat eruit het kind een stevige emotionele basis in het leven te geven, een interne bron van welzijn en van zelfvertrouwen waar het kind en de volwassen mens het hele leven lang uit zal kunnen putten. De moederlijke functie is een essentiële functie en is gericht op onmiddellijke emotionele bevrediging. Het kind moet leren dat het zich in de wereld goed kan voelen, dat het meetelt, dat het een invloed op de buitenwereld kan uitoefenen en dat aan zijn verlangens voldaan kan worden. Verschillende onderzoekers (o.a. Bowlby) hebben beschreven dat mensen die een dergelijke bron van innerlijk welzijn missen, die zich niet fundamenteel goed kunnen voelen in het leven, ernstig gehandicapt zijn.

De vaderlijke functie (die uiteraard ook door de moeder ingevuld kan worden) is essentieel de functie van het bewustzijn en van de taal. De taal geeft immers toegang tot de ander en tot de cultuur. De taal maakt het mogelijk uit de narcistische emotionele cocon te treden en een perspectief op het leven te verwerven. De taal en het bewustzijn maken het mogelijk te begrijpen dat anderen anders zijn en dat het universum niet om de eigen behoeften draait. De vaderlijke functie is tevens gericht op het leren uitstellen van onmiddellijke bevrediging door het creëren van doelstellingen op lange termijn. In zijn boek "Emotionele Intelligentie" beschrijft D. Goleman studies die erop wijzen dat de mogelijkheid de behoeftebevrediging uit te stellen, de belangrijkste voorspellende factor is voor succes in het latere leven. Dit is een cognitieve vaardigheid die berust op het in de toekomst projecteren van een motiverend doel. Het is wat een kunstenaar doet als hij voor een wit doek of een blok marmer staat. Michelangelo zei: "Als ik voor een blok marmer sta, zie ik het beeld er al in. Ik moet alleen nog het overtollige materiaal weghalen."  Wie een dergelijk beeld niet ziet, wie geen project in de toekomst heeft, kan zijn leven niet richten. Een kunstenaar is een poëtisch mens, een makend mens. Een levenskunstenaar is een kunstenaar die van het leven zijn project heeft gemaakt. Het is een autoteleopoëtische mens, een mens die zich eigen doelen stelt. Wat voor zin heeft het te gaan studeren en daarvoor allerlei bevredigingen uit te stellen, als men geen doel in de toekomst voor ogen heeft? Wie in kleine doelstellingen denkt, zal een kleine toekomst hebben. Dat is precies wat het geval is bij vele jongeren die de ene studierichting na de andere gaan "proberen" om te "kijken of dat hen wel ligt", of de docenten wel meevallen en of de lokalen wel aangenaam zijn, m.a.w. of dit wel een onmiddellijke bevrediging kan opleveren. Dit is meer de houding van een gastronoom dan van een kunstenaar. (Zie de eerdere bijdrage: "Hopeloos gelukkig of gelukkig hopeloos?")

 

Onmiddellijke bevrediging

Bij de opvoeding ligt de onmiddellijk bevrediging evenwel aan twee kanten, niet alleen aan de kant van de kinderen (wat normaal is) maar ook aan de kant van de ouders (wat minder normaal is). Toegeven aan de eisen van een kind wordt immers onmiddellijk beloond door de dankbare glimlach van het "gelukkige kind", waardoor men zich even een goede ouder kan voelen, in afwachting van nieuwe verlangens of eisen. Voor ouders is het veel gemakkelijker om toe te geven dan om "neen" te zeggen en het hoofd te bieden aan een nukkig of stampvoetend kind. Bovendien waarom zou men "neen" zeggen als men niet weet waarom? Voor vele ouders is opvoeding een soort populariteitswedstrijd bij de kinderen geworden, vooral als daar nog eens de nodige schuldgevoelens bijkomen over wat men zijn kind allemaal "heeft aangedaan" (echtscheiding, tijdsgebrek).  Kinderen detecteren deze zwakke plekken feilloos, net zoals roofdieren zwakke dieren in een kudde feilloos detecteren, en om dezelfde reden: biologische overlevingsdrang. Goede kansen worden nu eenmaal niet ongebruikt gelaten. Dat is biologisch juist, maar opvoedkundig niet. Opvoeding moet gericht zijn op het welzijn van het kind op lange termijn. Vele ouders zijn meer te vergelijken met politici dan met staatsmannen. Een politicus denkt aan de volgende verkiezingen, een staatsman denkt aan de volgende generatie. Mutatis mutandis kan gesteld worden dat de moeder zorgt voor het welzijn van het kind nu, de vader voor het welzijn van het kind later. De moeder is gericht op het invullen van de behoeften van het kind, de vader moet het kind verlossen van zijn behoeften. Opvoeding heeft met visie en leiderschap te maken (zie de eerdere bijdrage "Wetenschap als misverstand").  Stephen Covey stelt in zijn boek "The Seven Habits of Highly Effective People" dat een opvoeding zonder principes op lange termijn een verlies betekent voor het kind. Het zal in zijn latere leven immers alsnog op moeizame wijze de lessen moeten leren die het tijdens de opvoeding met veel minder moeite had kunnen leren.

 

Ouders niet de schuldigen

Het zou echter al te gemakkelijk zijn zonder meer de ouders als schuldigen aan te wijzen. Wij leven immers in een samenleving waar de moederlijke functie voortdurend benadrukt wordt en waar de vaderlijke functie al te vaak onvoldoende wordt ingevuld. Er is geen motiverend maatschappelijk project, geen maatschappelijke visie. Het openbare leven wordt steeds meer gedomineerd door de onmiddellijke behoeftebevrediging van jongeren en overal is luidruchtige, afstompende, zenuwslopende jongerenmuziek aanwezig. De samenleving verkleutert en onze cultuur wordt steeds meer een jongerencultuur. Van alle kanten komen boodschappen op ons af die ons lachende jonge mannen en vrouwen tonen die gelukkig blijken te zijn omdat ze bepaalde meubels in de zithoek hebben, bepaalde kleding dragen, met een bepaalde auto rijden of een bepaalde vakantiebestemming hebben gekozen. Moederlijke functie alom. Nergens wordt gezegd dat gelukkig zijn een zaak van waarden, doelstellingen en zingeving in het leven is, m.a.w. van vaderlijke functie. Het hele concept van de verzorgingsstaat is een moederlijk concept. De staat zal immers voor alles zorgen terwijl de onderdaan alleen maar moet genieten. Dat heeft als onvermijdelijk gevolg dat de burger steeds meer een kasplantje wordt die voor het minste beroep doet op begeleiding, opvang en steun van de overheid.

Ook op school moet steeds meer rekening worden gehouden met het jonge volkje, op straffe van verlies van leerlingen of van ouders die naar de rechtbank stappen.

Op het politieke veld vinden we deze tendens in de opkomst van populistische strekkingen die inspelen op de onmiddellijke bevrediging van de kortetermijnbehoeften van de bevolking.

 

Afwezige mannen

Het tekort aan vaderlijke functie is niet alleen een gevolg van het feit dat mannen vaak fysiek afwezig zijn bij de opvoeding van de kinderen (omdat de man aan het werk is of omdat het kind in een eenoudergezin wordt opgevoed), maar ook van het feit dat mannen zich niet langer bewust zijn van hun specifieke taak. Net zoals bejaarden in onze samenleving geen taak voor zichzelf meer zien, en dus ook geen betekenisvolle plaats meer weten in te nemen, zien vele mannen voor zichzelf vaak geen zinvolle taak meer. Steeds meer rollen in de samenleving worden ingenomen door vrouwen, wat maakt dat mannen voor zichzelf geen duidelijke taak meer zien. Omdat zij die taak niet meer zien, laten zij zich door vrouwen al te vaak buiten spel zetten, ook in het opvoedingsgebeuren. De "nieuwe man" is immers vaak een man die deelneemt aan de moederlijke functie en als papa toch al eens "neen" zegt tegen een kind, wordt dit door mama vaak achter de rug van papa "geregeld". In Hotel Mama is het kind de koning.

 

Radeloze ouders

Steeds vaker zoeken radeloze ouders therapeutische hulp als hun "kind" op de leeftijd van 25 of 30 jaar gekomen is, niets van zijn studies heeft terechtgebracht en volkomen onbekwaam blijkt te zijn om op eigen benen te staan. Dan blijkt er plots "iets" fout te zijn gegaan en moet er door "deskundigen" een "diagnose" gesteld worden en een behandeling ingesteld worden om de "ziekte" te verhelpen. In het beste geval gaat het om kinderen die verder uitermate lief en vriendelijk zijn, in het ergste geval gaat het om tirannieke huismonsters die het gehele gezinsleven domineren, niet zelden met fysiek geweld. Deze kinderen beschuldigen hun ouders er - niet ten onrechte - van dat zij hen niet de nodige vaardigheden hebben bijgebracht om in het leven verder te kunnen en als zij merken dat hun leven onomkeerbaar op een dood spoor is gekomen, leidt dit niet zelden tot agressief gedrag. Dit resulteert in groot onbegrip en verontwaardiging bij de goedbedoelende ouders die hun kinderen toch "alles" gegeven hebben ( stereo, TV, video, computer...) en die dit toch zeker niet verdiend hebben! Zij hebben inderdaad alles gegeven om mee te leven, maar niets om voor te leven.

 

Kinderen lang niet zo kwetsbaar

Uit onderzoek (o.a. in oorlogsgebieden, zie o.a. B. Cyrulnyk) blijkt overigens dat kinderen veel meer aankunnen dan men denkt, op voorwaarde dat ouderen hen niet voortdurend voorhouden dat ze nu getraumatiseerd zijn, dat ze het nu extra moeilijk zullen hebben en dat ze extra "hulp" zullen nodig hebben. Kinderen die op krukken leren lopen, leren nooit hun benen gebruiken. Ouderen zouden jongeren integendeel voortdurend moeten aanmoedigen en onderstrepen wat zij wèl kunnen, in plaats van voortdurend angst te zaaien met rampenscenario's en met wat ze allemaal misschien niet zullen aankunnen. De echte gelukkigen zijn wellicht kinderen die het geluk hebben gehad te leren omgaan met moeilijkheden, weliswaar begeleid door volwassenen, maar zonder dat die volwassenen hen de moeilijkheden en bijgevolg de groeikansen uit handen namen.

 

 

Naar inhoudsopgave

 

 

19.        Uiteindelijk moet niets!

Over moeten en kiezen, musturberen en ont-moeten...

Een van de opmerkelijke manieren waarop mensen zich ongelukkig en gestresseerd kunnen maken, is het idee dat allerlei dingen nu eenmaal moeten. Zinloos lijkende dingen, gaande van huishoudelijke taken tot uit werken gaan en sociale "verplichtingen", waar mensen geen zin in hebben, maar die ze toch maar doen omdat ze "moeten", omdat ze "geen andere keuze" hebben. Zinloze dingen die "moeten", worden als een straf ervaren. Voor sommige mensen lijkt het leven wel een straf te zijn.

 

De kinderwereld

Denken in termen van "moeten" en "mogen" hoort thuis in de kinderwereld. Kinderen "moeten" bepaalde dingen doen omdat volwassenen dat voor hen beslist hebben, omdat ze zelf nog niet over de intellectuele instrumenten beschikken om eigen beslissingen te kunnen nemen. Een kind kan nog geen verantwoordelijkheid voor zichzelf nemen en bijgevolg moeten volwassenen dat doen. Dat is de normale gang van zaken, ook in de dierenwereld, en deze gang van zaken wordt geacht in het belang van het kind te zijn. Zo leggen volwassenen het kind op om de tanden te poetsen, naar school te gaan of naar de dokter te gaan. Een kind wordt daarbij niet naar zijn mening gevraagd en heeft geen keuze. Het zou zelfs onverantwoord zijn een kind in dat soort belangrijke beslissingen een keuze te laten (zie de vorige bijdrage: "Kunnen we nog neen zeggen?"). Het leven van een kind wordt grotendeels gekenmerkt door dingen die moeten.

Maar ook bij volwassenen is de klacht over de vele dingen die "moeten", een veelgehoorde klacht. Mensen zeggen hun huis te moeten schoonmaken, te moeten koken, met de auto naar de garage te moeten gaan, te moeten werken, afspraken te moeten nakomen, zelfs op vakantie te moeten gaan, te moeten gaan slapen of aan zichzelf of aan hun relatie te moeten werken. Perfectionisten weten alles over moeten...

Een verwante klacht is ook dat de anderen niet doen wat ze "moeten". De anderen moeten namelijk vriendelijk en voorkomend zijn en zij moeten ons waarderen en ons een goed gevoel geven. Zij mogen vooral niets doen waar wij "niet tegen kunnen".

 

De tirannie van het moeten

De psychoanalytica Karen Horney sprak in dit verband (in Neurosis and Human Growth) over "de tirannie van het moeten" en het "neurotische streven naar glorie". Karen Horney zag de neurose als een opdeling van het zelf tussen een "ideaal zelf" en een "veracht zelf". Het ideale zelf is een beeld dat opgebouwd is uit al onze "moetens" terwijl het verachte zelf overeenstemt met het als deficiënt beoordeelde zelf. De neuroticus schommelt voortdurend tussen deze twee beelden, tussen zichzelf haten en voorwenden volmaakt te zijn. Beide posities vervreemden de neuroticus van een gezond eigenbeeld met reële mogelijkheden tot zelfrealisatie.

De Amerikaanse psychoog Albert Ellis, vader van de Rationeel Emotieve Therapie en auteur van het boek How to stubbornly refuse to make yourself miserable about anything, sprak in dit verband over de "musturbation" (van "I must"). De belangrijkste irrationele gedachten die volgens Ellis aan de basis van neurotisch gedrag liggen, zijn: ik moet altijd volmaakt zijn en ik moet waardering van belangrijke mensen krijgen, de anderen moeten mij behoorlijk en eerlijk behandelen en mogen niets doen waar ik niet tegen kan, en het leven moet rechtvaardig zijn en moet mij de dingen geven die ik nodig heb. Of volgens een Amerikaanse slogan: "Als ik ergens zin in heb, heb ik er recht op. Als ik er recht op heb, moet iemand het mij geven. Als niemand het mij geeft, stap ik naar de rechter."

 

Uitzichtloos

Het is opmerkelijk hoeveel mensen zich ongelukkig maken omdat zij zelf en/of anderen niet voldoen aan de verwachtingen. Dit wordt vaak tot uitdrukking gebracht in de vorm van dingen waar zij niet tegen kunnen of die zij niet kunnen aanvaarden, wat een andere vorm van musturbation is. Men kan er niet tegen een baan te verliezen, men kan er niet tegen dat de ander een andere mening heeft, men kan er niet tegen dat anderen zich van ons afkeren of ons verlaten, men kan er niet tegen dat de maatschappij zo onrechtvaardig is...

Deze positie is uiteraard uitzichtloos en ontmoedigend. Zij leidt ertoe dat men voortdurend in de weer is om het leven naar onze hand te zetten, met als gevolg dat men voortdurend misnoegd en gefrustreerd is omdat dat nooit lukt. G.B. Shaw sprak over: "Angstige, egocentrische hoopjes ellende, klagend en jammerend dat de wereld zich niet om hun geluk wil bekommeren."

 

Ont-moeten

Deze problemen verdwijnen evenwel als sneeuw voor de zon als men zich realiseert dat voor een volwassene uiteindelijk niets moet. Weinig ideeën zijn zo bevrijdend en zo destresserend als het idee van het ont-moeten, het idee dat niets moet. Een volwassene moet in principe niets. Een volwassene heeft altijd keuze. Daar waar het leven van een kind gekenmerkt wordt door "moeten", zou het leven van een volwassene in toenemende mate gekenmerkt moeten worden door "beslissen" en "kiezen". Dat vereist een proces van ont-moeting, van bewustwording van de keuzen die men maakt. Een volwassene maakt keuzen op basis van een bewust geleid leven, d.w.z. betekenissen en waarden die bepaald worden door een grotere mentale structuur, door een filosofische visie, door een spiritueel project.

Mensen houden zich echter voor dat ze geen keuze hebben en vinden het moeilijk en onrealistisch aan te nemen dat ze in feite altijd keuze hebben. Vaak is het nochtans gewoon zo dat de gevolgen van een bepaalde keuze dermate ongewenst zijn, dat men zich voorhoudt dat er geen keuze is. Zo zullen vele mensen denken dat ze belasting moeten betalen. Als men dat als een opgelegde verplichting omschrijft en bijgevolg als dusdanig ervaart, zal dat een gevoel van ongenoegen, frustratie en onmacht veroorzaken. Dat wordt nog in de hand gewerkt door uitspraken over de overheid die een dief zou zijn, aan wie men zijn winst moet afgeven, die met de zuur verdiende centen gaat lopen, enz. Zoals altijd gaat het ook hier om een interne realiteit die door de gemaakte woordkeuze gecreëerd wordt. Er is dus in ieder geval de keuze van de gebruikte woorden geweest! In dit geval een keuze in de richting van bekrompen denken. Men zou ook kunnen kiezen voor groter denken. Het probleem van het betalen van belastingen is immers alleen maar een gevolg van het feit dat men het geluk heeft gehad geboren te zijn in een land waar openbare en sociale voorzieningen beschikbaar zijn. Als men beseft dat men mag deelnemen aan het maatschappelijke leven, aan de cultuur, aan onderwijs, aan sociale voorzieningen en dat men kan bijdragen aan het bekostigen daarvan, dan leidt dat tot een heel andere subjectieve realiteit. Dan beseft men dat er wel degelijk keuze is, hoewel maar weinigen er zullen voor kiezen al die voordelen op te geven. In plaats van te zeggen dat men belasting moet betalen, zou men dus kunnen zeggen dat men ervoor kiest om verder deel uit te maken van de samenleving en dat men bijgevolg blij is dat men daaraan kan bijdragen. Dat leidt tot een gevoel van macht en empowerment, terwijl het idee van "moeten" tot een gevoel van ontmoediging en onmacht leidt. Om dezelfde reden moeten wij niet gaan werken. Wij hebben gewoon het geluk gehad geboren te worden op een plaats van de wereld waar we kunnen werken, waar we daarvoor betaald worden, zodat we met het ontvangen loon weer allerlei dingen kunnen kopen.

Zelfs in leven blijven moet in feite niet echt en mensen kunnen een zekere kracht putten uit het idee dat als het leven onhoudbaar zou worden, ze er altijd kunnen uitstappen. Ook dit is immers een idee dat de machteloosheid van het moeten doorbreekt.

 

Interne versus externe motivering

Volwassen worden kan gezien worden als een overgang van externe motivering naar interne motivering.

Een soortgelijke gedachtengang volgt uit de beschrijving van de morele ontwikkeling van de mens door Lawrence Kohlberg van het Harvard Centre for Moral Education. In de allerjongste kinderjaren doen wij wat ons gezegd wordt door anderen, in casu door de ouders. Dat is het pre-conventionele stadium. Op ietwat latere leeftijd wordt de autoriteit abstracter en wordt vervangen door de samenleving, de wet of God. Dat is het conventionele stadium. In het laatste stadium, het postconventionele stadium, is de motivering intern en wordt vervangen door een inzicht in het sociale contract en in universele ethische principes. Hoewel Kohlberg dit laatste stadium als het volwassen stadium beschreef, kon hij maar weinig volwassenen vinden die dit stadium hadden bereikt. Dit wordt bevestigd door de beruchte experimenten van Stanley Milgram en door de gebeurtenissen ten tijde van het nazi-regime.

Kant merkte al op dat er alleen van deugdzaamheid sprake kan zijn als er keuze is. Ook Aristoteles had dit overigens al gezegd. Iemand die niet kan liegen, heeft er geen verdienste aan de waarheid te zeggen. Zo hebben ook mensen die alleen doen wat zij moeten doen (de minimalisten onder ons) weinig verdienste, nog afgezien van het feit dat zij weinig plezier in hun werk zullen vinden.

 

Het universum de toestemming geven

In "Le Petit Prince" komt het verhaal voor van de Kleine Prins die de koning ontmoet. De koning zegt hem: "Als je koning bent, is het zeer belangrijk om redelijke bevelen te geven. Ik heb het recht om gehoorzaamheid te eisen, omdat mijn bevelen redelijk zijn. Als ik bijv. de zon wil bevelen om onder te gaan, dan kan ik dat best 's avonds doen, en als ik ze wil bevelen om op te staan, dan doe ik dat best ‘s ochtends." Zo moeten wij ook weten wanneer we redelijke bevelen moeten geven en onszelf, anderen en het leven de toestemming (of het bevel) moeten geven om onvolmaakt te zijn.

Als ik met de wagen rijdt en in een file terechtkom, kan ik mezelf ellendig maken door mij voor te houden dat dit toch ongehoord is, dat men maatregelen zou moeten nemen, enz. Maar ik kan ook de file toestemming geven om er te zijn. Ik kan uiteindelijk de wereld toestemming geven er te zijn en zelfs onvolmaakt te zijn. Het zou wenselijk zijn dat zij volmaakter zou zijn, maar ik kan ermee leven dat zij onvolmaakt is.

 

Goedpraten

Men kan opwerpen dat dit alleen maar het goedpraten van dingen is. Men kan opwerpen dat men het zo wel kan zien, maar dat de realiteit daarbij toch blijft zoals ze is. Men komt dan al snel op welles-nietes discussies over de halfvolle fles wijn en de halflege fles wijn en over hoe we de dingen zouden kunnen of moeten zien.

Dat stoelt op de taaie illusie dat er een juiste manier van zien zou zijn. Volgens deze illusie zou er een echte, "objectieve" realiteit zijn naast ficties die men zich maar zou "wijsmaken". Men spreekt over realistisch zijn.

In werkelijkheid hebben we echter alleen maar onze ficties om mee te leven. Er is alleen de werkelijkheid die we creëren door het uitspreken van bepaalde woorden in onze interne dialoog. De echte, objectieve realiteit, als die bestaat, blijft te enen male onbereikbaar en onkenbaar.

De vraag is dan ook niet zozeer of we de fles als halfleeg of als halfvol moeten zien, maar wel waarom we ervoor zouden kiezen ze als halfleeg of als halfvol te zien. Waarom zouden we ervoor kiezen ze als halfleeg te zien, als we ze ook als halfvol kunnen zien? Waarom zouden we ervoor kiezen ons benadeeld en machteloos te voelen, als we ons (bijna) net zo makkelijk bevoorrecht en sterk kunnen voelen? Kan men dat als goedpraten zien? Als de werkelijkheid mooier maken dan zij is? Natuurlijk kan men dat. Maar waarom zou men het zo willen zien? Men kan net zo goed zeggen dat de zogenaamde realisten bezig zijn de werkelijkheid lelijker te maken dan ze is.

 

 

Naar inhoudsopgave

 

 

20.        De kwestie van het geluk: het principe van geluk als prioriteit

Geluk is een innerlijke zijnstoestand, een keuze om op een bepaalde manier te zijn en het leven op een bepaalde manier te ervaren en te be-leven. Het is een toestand van existentiële volheid. Aangezien het om een volheid gaat, ontbreekt er niets en is niets of niemand verder nodig. Zolang je iets nodig hebt of denkt te hebben, of zelfs maar naar iets verlangt, ben je immers niet gelukkig.

We kunnen het geluksproject, d.i. het project om geluk tot een prioriteit in het leven te maken, als een project met twee aspecten zien, een emotioneel aspect en een existentieel-filosofisch aspect, met een gemeenschappelijke evolutionaire, biologische basis.

 

 

De automatische piloot: biologische intelligentie

De mens begint het leven als een biologische wezen uitgerust met een indrukwekkende, goedwerkende automatische piloot. Alle levende wezens, zowel planten als dieren, voeren een biologisch programma uit, dat in miljoenen jaren tijd haarscherp afgesteld is geworden om te overleven in een bepaalde omgeving. Zij zijn zich daar evenwel niet van bewust. Zij stellen geen vragen maar ondergaan de wetmatigheden van de fysische natuur en het biologische leven. Zij hebben dan ook geen bewuste toegang tot die kennis, die volkomen onbewust is en alleen door evolutionaire mechanismen kan worden aangepast of uitgebreid, niet door eigen nadenken of onderzoek. Hun kennis is kennis in het systeem, niet voor het systeem. Het zijn onbewuste patronen in een onbewuste wijze van zijn. Het is louter ondergaan.

 

Bewustzijn: van ondergaan naar ondernemen

Met het bewustzijn heeft de mens een nieuwe dimensie in het leven ingebracht en is daardoor in een evolutionaire katapult terechtgekomen die hem tot ver voorbij de andere creaturen heeft geslingerd. De mens ondergaat niet langer alleen maar wetmatigheden, maar stuurt, oriënteert en neemt initiatieven ten aanzien van zijn levensloop. Hij ondergaat niet, hij onderneemt. Desondanks blijft hij onderworpen aan dezelfde wetmatigheden en is dezelfde automatische piloot nog steeds aanwezig. Een mens ondergaat net als een steen de zwaartekracht en andere fysische wetmatigheden, maar de zwaartekracht of andere krachten kunnen de initiatieven en de levenskeuzen van een individu niet verklaren. Binnen het kader van de fysische en biologische wetmatigheden, kan de mens immers vrije keuzes maken. Het niet-kennen van die wetmatigheden leidt tot onvrijheid. Het leren kennen van die wetmatigheden kan de vrijheid alleen maar vergroten, zoals het leren kennen van de wetmatigheden van de natuur de vrijheid geeft om er bewust gebruik van te kunnen maken.

Het bewustzijn is essentieel een toeschouwer. Méér bewust zijn betekent méér toeschouwer zijn van zichzelf. De mens kan niet meer eenvoudigweg volkomen met zichzelf samenvallen zoals een kat of een kind dat kunnen. Ons bewustzijn maakt ons tot waarnemers van onszelf en maakt ook dat wij ons voortdurend vragen stellen. Wij aanvaarden niet langer de gewone feitelijkheid van de dingen zoals die er zijn, wij stellen vragen en willen weten waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Daardoor is het eenvoudige geluk van een kat of van een kind voor een volwassen mens niet meer mogelijk.

Naarmate wij waarnemer worden, creëren wij ook afstand en als er afstand is zijn wij minder gevangen, worden wij minder bepaald. Het waarnemen doorbreekt de macht van ons biologisch substraat, van ons evolutionair script, en van onze emoties die de uitvoerders zijn van ons biologisch script.

Omdat de mens niet meer geheel met zichzelf samenvalt maar ook altijd waarnemer is, d.i. bewust is, kan hij zich ook vragen gaan stellen en met zijn biologische verworvenheden anders leren omgaan. Hij kan zich bewust worden van zijn denken en zijn emoties, d.i. hij kan waarnemen dat emoties als dusdanig niet veroorzaakt worden door omstandigheden of door het optreden van anderen, maar dat zij van binnenuit gegenereerd en gestuurd worden. Als de mens er zich van bewust wordt dat hij zijn emoties van binnenuit kan sturen in plaats van ze te laten bepalen door de automatische, biologische piloot (d.i. het onbewuste), dan heeft hij zijn identiteit, zijn definitie van zichzelf verruimd. Dan wordt hij niet langer van buitenaf geleefd als een louter ondergaan, maar kan hij gaan leven van binnenuit. Dan krijgt hij de vrijheid zijn bestaan zelf proactief vorm te geven, evenals de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid.

 

Emoties en emotionele intelligentie

Emoties zijn perfecte dienaren die altijd klaar staan om ons te mobiliseren en van de vereiste energie te voorzien om het nodige te kunnen doen voor de behoeften van onze overleving. Daardoor ontstaat de mogelijkheid van wat men emotionele intelligentie is gaan noemen. Bij dieren worden emoties rechtstreeks aangestuurd vanuit de waarneming. Emoties zijn dan een betrekkelijk eenvoudig biologisch waardesysteem dat oordeelt of een bepaalde waarneming een lekkere maaltijd of een geschikte paringspartner voorstelt en bijgevolg “goed” is voor de overleving, dan wel of het om vijandige wezens gaat die verjaagd moeten worden of waarvoor men zo nodig best zelf op de loop kan gaan. Dat is de gekende “fight or flight” reactie.

Emoties zijn biologische waardeoordelen over de realiteit. Zij laten ons onmiddellijk weten of iets “goed” of “niet goed” is. In het dagdagelijkse leven horen we mensen dan ook voortdurend verwijzen naar dingen waar ze zich “goed bij voelen” en dingen waar ze zich “niet goed bij voelen”. Emoties stammen immers af van de automatische piloot en in de natuur wordt elke beoordelingsfout onverbiddelijk bestraft met de hongerdood of met opgepeuzeld worden. Emoties zijn dan ook ingesteld op onmiddellijke, veralgemenende oordelen. Als je éénmaal door een tijger gebeten bent, is het immers zeer waarschijnlijk dat ook andere tijgers je zullen bijten. Om in de natuur te overleven, is dat een prima levensreddende strategie, maar we vinden dit veralgemenende denken ook bij de moderne mens vaak nog terug. Zo kunnen vrouwen die éénmaal door een man onheus zijn behandeld, alle mannen als brute agressievelingen gaan zien, een strategie die duidelijk meer invaliderend dan levensreddend is. Hetzelfde geldt voor angst, een emotie die in de natuur de beste houding is tegenover al wat onbekend is. Dat kan men bij elk dier nog steeds waarnemen en ook mensen zeggen “liever blode Jan dan dode Jan” te zijn. Angst is immers levensreddend als men door een tijger besprongen wordt en je kan het beter een keer te veel op een lopen zetten dan één keer te weinig. Maar als men vaststelt hoe ontzettend veel mensen in onze samenleving angstig zijn, terwijl er toch betrekkelijk weinig tijgers zijn, dan wordt duidelijk dat het bewustzijn van de mens niet alleen een evolutionaire katapult is, maar ook een valkuil kan zijn. De overlevingsstrategieën die in de natuur voortreffelijk werken, kunnen in een culturele omgeving ronduit hinderlijk worden.

Onze emoties reageren immers gewillig en zonder mopperen op boodschappen “van hogerhand”, d.i. van ons denken, van ons ego dat een interpretatie van de werkelijkheid maakt. Emoties zijn als de medewerkers in een onderneming. Zonder zijn medewerkers is een bedrijfsleider machteloos. Maar zonder bedrijfsleider zijn de medewerkers stuurloos en vallen ze terug op automatische gewoonten. Emoties doen geen rechtstreekse waarnemingen in de buitenwereld en vragen zich niet af of men hogerop wel de juiste waarnemingen heeft gedaan. Zij reageren blindelings op de gegeven boodschappen, zonder zich af te vragen of die boodschappen uit een waarneming of uit onze inbeelding komen. Wie éénmaal door een hond gebeten is, zal gemakkelijk alle honden als gevaarlijk gaan zien. Hij zal dus boodschappen van gevaar uitsturen en de emoties zullen voortaan op elke hond met angst reageren, ongeacht of de betrokken hond werkelijk gevaarlijk is of niet. Dit gebeurt doorgaans automatisch en onbewust. Wij zijn ons meestal niet echt bewust van de boodschappen en instructies die wij vanuit ons denken, vanuit onze conceptuele wereld, vanuit onze dialogue intérieur naar onze emoties sturen. Wij ervaren alleen de emoties en denken dat die uit de buitenwereld afkomstig zijn. Wij denken dat het de hond is ons angstig maakt. Dat doet hij natuurlijk niet. Wij zijn zelf de enigen die ons angstig kunnen maken. Wij zijn als een bedrijfsleider die niet doorheeft welke verbale (en niet-verbale) boodschappen hij naar zijn medewerkers stuurt en dan verrast is door de reacties. Ons lichaam en onze emoties, en bijgevolg ons gedrag, zijn altijd een getrouwe weerspiegeling van ons denken. Als iemand bijv. zegt dat hij zou moeten stoppen met roken maar dat hij daar niet in slaagt, dan is dat niet omdat zijn lichaam of zijn emoties “tegenwerken” of “niet mee willen” of omdat hij slachtoffer is van een ziekte die “verslaving” zou heten, maar omdat ergens in zijn denken een diepere cognitie aanwezig is die heel andere boodschappen stuurt, bijv. dat hij dat roken nodig heeft om zich een houding te geven of om met stress om te kunnen. Dat is dan het echte, diepere, vaak onbewuste weten dat het handelen stuurt. Socrates zei al: “echt weten leidt tot handelen”. Als wij dus aangenamer emoties willen hebben, moeten wij vriendelijker gedachten leren koesteren.

 

Het denken als bron van negatieve energie

Pijn en lijden ontstaan paradoxaal genoeg uit onze poging greep op het leven te krijgen en pijn te vermijden. Ons denkvermogen is evolutionair ontstaan als een complex en verfijnd instrument om onze overleving veilig te stellen. Dat doet het dan ook met verve en brio en het is voortdurend bezig de omgeving af te speuren naar tekens van onraad en onveiligheid. Het doet zijn best om ons voortdurend te waarschuwen voor mogelijke bronnen van onheil. Zodra een dergelijke bron waargenomen, vermoed of zelfs maar “ingebeeld” wordt, wordt als het ware een alarmbel geluid. Alle lagere echelons, d.i. de emoties en het lichaam, beginnen ons dan onmiddellijk voor te bereiden op actie, d.i. op vechten of vluchten. Daartoe wordt adrenaline geproduceerd, gaat het hart sneller slaan, de ademhaling wordt sneller, de spijsvertering valt uit, het bloed gaat naar de spieren en minder naar de huid die bleek wordt, de immuunfunctie wordt in stand-by gezet, enz. Alle systemen die gericht zijn op onmiddellijke actie worden gemobiliseerd en alle systemen die gericht zijn op onderhoud op lange termijn worden in wachtstand gezet. Dat is logisch, als uw eigen huis in brand schiet denkt u er toch ook niet aan eerst nog even de keuken te gaan schoonmaken.

Deze toestand van het lichaam is een toestand van stress, die, als hij blijft duren, oorzaak wordt van ongemak, van onwelzijn, van nodeloos lijden en uiteindelijk van ziekte. Deze toestand is dus een rechtstreeks gevolg van ons altijd actieve, speurende denken dat meent iets waargenomen te hebben dat vermeden moet worden of waartegen verzet moet worden geboden.

Dit denken zien we het scherpst in een situatie van oorlog. Een oorlog is de meest dramatische uiting van neen-denken. Het is een verzet, een totale afwijzing en poging tot vernietiging van de realiteit. Deze afwijzing (die een denken is) mobiliseert haat en woede (die emoties zijn) die ons de energie geven om eventueel te gaan strijden, maar die ons ook in een toestand van stress brengen. Bovendien, waar gestreden en gevochten wordt, zijn er alleen maar verliezers. Als het gaat om een toestand van interne oorlog, een toestand van afwijzing en verzet tegen iets in de realiteit (“dit is niet eerlijk, dit is onaanvaardbaar...”), zijn wijzelf de verliezers, in de vorm van stress, lijden en ziekte. Dit lijden en deze pijn worden dus veroorzaakt door de poging van ons denken, van ons ego, om lijden en pijn te vermijden...

 

Het denken als bron van positieve energie

De enige mogelijkheid om de interne strijd, de stress en het lijden weg te nemen, is het opgeven van de strijd, die men toch niet kan winnen. Franz Kafka zei: “in een strijd tussen jou en de wereld, wed op de wereld.”

De moeilijkheid is dat men (uit onwetendheid) denkt te moeten wachten tot men andere emoties “krijgt”. Moeten de Israëli’s en de Palestijnen echt wachten tot ze andere emoties krijgen, tot ze snikkend in elkaars armen vallen? Iedereen zal begrijpen dat dit wel eens een lange wachttijd zou kunnen zijn. Zij moeten niet wachten tot hun emoties veranderd zijn, zij moeten een bewuste beslissing nemen om ja te leren zeggen tegen elkaar. Het is belangrijk te begrijpen dat het hierbij niet om het goedkeuren van de ander gaat, om het instemmen met al wat hij doet, maar om het aanvaarden van zijn bestaan ook al ziet men dat bestaan als zeer onvolmaakt. Als men inziet dat ook het eigen bestaan onvolmaakt is, kan men gemakkelijker aanvaarden dat de ander onvolmaakt is. Dat is een bewuste daad van leiderschap in het leven. Als men dat doet, dan zal het interne alarmsignaal onmiddellijk afgezet worden en zullen de emoties van aanvaarding en vrede volgen. Emoties zijn ook dan perfecte dienaren en als men werkelijk iets wil bijdragen om de onvolmaaktheid van het bestaan te verminderen, kan men dat het best vanuit een positieve energie en niet vanuit een negatieve energie. Geen enkel lijden in de wereld wordt beter door er ons eigen lijden aan toe te voegen.

Zoals “neen” het woord van de oorlog is, is “ja” het woord van de liefde. Meer “ja” zeggen komt er dus op neer dat wij kunnen leren meer liefde in ons leven te brengen. Het gaat hier dus duidelijk om een bewuste, meer spirituele liefde, en niet om “verliefdheid” die een passie, een emotie is.

Deze houding is minder vanzelfsprekend, minder “intuïtief” en vereist meer nadenken, meer bewustzijn. Vele mensen zullen deze houding als naïef en gevaarlijk van de hand doen. Dat is logisch, onze automatische piloot is immers afgestemd op het leven in een jungle waar overal gevaren en vijanden dreigen en waar we voortdurend alert moeten zijn. Mensen denken en spreken dan ook voortdurend in oorlogstermen als “zich wapenen”, “zich beschermen”, “zich verdedigen”, “aangevallen worden”, enz. Zo lang men de wereld als een bedreigende plaats blijft zien, zal een houding van meer liefde dan ook gemakkelijk als kwetsbaar en zwak worden ervaren. Mensen voelen er zich ongemakkelijk bij.

Maar ook hier geldt dat de houding van waarnemen van het proces, tot het doorbreken van de macht van de onbewuste processen en valse identificaties leidt. Het is belangrijk in te zien dat wij niet onze emoties of ons denken ZIJN. Dat is heel iets anders dan het zogenaamde “onderdrukken” van emoties. Onderdrukken is een vorm van oorlog tegen de eigen emoties. De houding van waarnemer aannemen is het aanvaarden van emoties, maar ze niet de macht geven ons leven te besturen.

Bij nader toezien ben je dus al een expert in gelukkig-zijn. Telkens je ooit gelukkig bent geweest, heb je immers jezelf gewoon toestemming gegeven om gelukkig te zijn, heb je jezelf in een toestand van geluk gebracht. Je weet dus al perfect hoe je dat kunt doen... je moet het alleen op meer plaatsen leren doen!

 

Emotionele wijsheid: vormen van ja-energie

Bewust gaan leven betekent niet alleen toeschouwer worden van onze automatische (vaak negatieve) gedachten en emoties, maar ook nieuwe gedachten en emoties genereren.

Eén zo’n gedachte werd door Plato aangereikt. Plato zei dat we de emoties kunnen beschouwen als een stel paarden. Paarden zijn prachtige dieren en als we ze goed voeden en onderhouden kunnen we er een hoop plezier aan beleven. Maar we moeten wel niet aan onze paarden vragen ons leven te sturen. We moeten zelf bepalen in welke richting we willen gaan en waar we willen uitkomen. Een mens kan een paard niet “bedwingen”, daarvoor is het veel te sterk, maar hij kan het berijden en sturen. Een mens moet niet sterk zijn, een mens moet slim zijn. En naarmate iemand zijn paard beter kan sturen, zien we juist minder strijden en vechten. Dan zien we een haast perfecte harmonie tussen paard en ruiter. Dat is dan ook een model voor emotionele intelligentie.

Ja zeggen wordt ook gemakkelijker als men ervan uitgaat dat alles op dit ogenblik gewoon zo volmaakt is als het op dit ogenblik kan zijn. Het hele universum en al zijn inwoners zijn zo volmaakt als zij op dit ogenblik kunnen zijn. Dat is weliswaar nog onvolmaakt en niet volmaakt in absolute termen, maar wel zo volmaakt als het op dit ogenblik kan zijn.

Een ander idee is dat het kwaad als dusdanig niet bestaat. Al wat is, is in essentie goed. Dat idee wordt door Gerard Bodifée in zijn laatste boek overtuigend beargumenteerd en uitgewerkt: “De ervaring van het kwaad, die onvermijdelijk deel uitmaakt van het bewustzijn, kan slechts de constatering zijn van het nog onvoltooide karakter van de schepping.” Dat betekent dat er als dusdanig geen afzonderlijke entiteit bestaat die het kwaad zou zijn, maar alleen een tekort aan goed. Een beetje zoals de gaten in een kaas geen kwaad zijn, maar een tekort aan goed. Maar als er geen kwaad is, is ook strijden zinloos! Je kan niet strijden tegen het lijden zoals je niet kan strijden tegen het duister: je kan alleen het licht aansteken. Al wat je volledig aanvaardt brengt je tot vrede. Met andere woorden, beoefen een logica van vrede en liefde (= positieve ja-energie) in plaats van een logica van strijd en oorlog (= negatieve neen-energie).

Emotionele vrijheid veronderstelt ook emotionele verantwoordelijkheid. Deepak Chopra schrijft: “De beste manier om je op de waarheid te concentreren, is de anderen uit het beeld weg te nemen.” Met andere woorden, verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen emoties en ervan uit te gaan dat je die zelf gegenereerd hebt in plaats van ze toe te schrijven aan anderen. Al wat wij anderen verwijten is in ons eigen denken aanwezig. Byron Katie vertolkt hetzelfde idee in haar fameuze therapeutische omkering, d.i. de vraag waarin ze nagaat in hoeverre wat wij aan anderen verwijten, ook evenveel of wellicht nog méér voor onszelf geldt.

 

Existentieel-filosofische intelligentie: het grotere kader

In alle omstandigheden goede emoties kunnen laten gedijen, lijkt voor vele mensen al een haast onbereikbaar ideale toestand. Toch zijn er heel wat mensen die ogenschijnlijk alle redenen hebben om zich goed te voelen, en die zich desondanks toch niet goed voelen. Deze mensen begrijpen vaak zelf niet goed wat de achtergrond van hun onbehagen is. Er is immers geen enkel reëel tekort aan te wijzen. Zij hebben alles wat zij wensen en kunnen doen wat zij willen. Het probleem ligt inderdaad niet op het vlak van het hebben of van het doen, maar op het vlak van het zijn. Het gaat om het niet ingevuld zijn van een existentiële, spirituele behoefte. Als de materiële behoeften (het hebben) en de prestatiebehoeften (het doen) ingevuld zijn, komen de spirituele behoeften op de voorgrond. Het gaat om de behoefte aan zingeving, aan betekenisgeving aan het eigen leven. Vaak hoort men dan ook de verzuchting: “ik weet niet meer waartoe ik er moet zijn, waartoe dient mijn leven nog?” Niet zelden ontstaat dit bewustzijn van leegte pas als de kinderen het huis hebben verlaten, als de carrière beëindigd werd, of als een relatie ten einde loopt, maar ook ter gelegenheid van een ziekte of een overlijden.

Het antwoord op de vraag “waartoe ben ik er?” moet gezocht worden in een groter denkkader. Iets heeft immers alleen maar zin en betekenis omdat het een plaats heeft in een groter kader. Een bloem heeft zin omdat er uiteindelijk een nieuw zaad uit ontstaat. Uit werken gaan of de vaat doen heeft zin in het grotere kader van de zorg voor de naastbestaanden. Sociale, humanitaire of politieke activiteiten hebben zin in het grotere kader van het bijdragen aan een betere samenleving. Zorgen voor kinderen heeft zin in het grotere kader van de verantwoordelijkheid voor het leven. Zich bewust worden van een groter kader, is zichzelf op een grotere kaart plaatsen, die verder gaat dan het eigen individuele bestaan.

Maar als men op een punt in het leven aangekomen is waar men geen groter kader meer ziet, dan hebben dingen en activiteiten ook geen zin meer en heeft men ook geen motivatie meer om wat dan ook nog te ondernemen of na te streven. Dat klinkt bekend in de oren: het is precies wat mensen zeggen waarbij de diagnose depressie wordt gesteld. In een samenleving waar de nadruk ligt op het hebben van dingen en het doen van activiteiten, op bezittingen en prestaties, en waar weinig aandacht wordt besteed aan de kwaliteit van het zijn en aan een groter denkkader, is het niet verwonderlijk dat vele mensen tekens van depressie zullen vertonen.  Een leven dat gevuld is met louter individuele genoegdoeningen en genietingen is uiteindelijk een tragisch leven. “Le plaisir est le bonheur des fous. Le bonheur est le plaisir des sages.” (Barbey d’Aurevilly)

Wat is het grotere kader? Wat is spiritualiteit? In zijn “Handbook for Heroes, a Spiritual Guide to Fame and Fortune” stelt Barefoot Doctor het als volgt: “Onder de oppervlakte kijken van alle fenomenen – personen, dieren, planten en alle situaties –  tot in het onderliggende/bovenliggende, omliggende en alles verbindende etherische web van het alomtegenwoordige, alziende, alhorende, alproevende, alruikende, alrakende spirituele. En je dan, terwijl je zo diep/ver in de werkelijkheid kijkt, verbazen over de constante en continue scheppende kracht van je eigen persoonlijke universum en je zo gelukkig en licht voelen dat je besluit om jezelf constant te herinneren aan die onuitsprekelijke aanwezigheid, niet omwille van die aanwezigheid (want hem kan het geen zier schelen) maar omwille van jezelf. En op die manier draag je dat bewustzijn liefdevol mee bij alles wat je doet, altijd, wat er ook gebeurt. Dat is spiritualiteit.”

Tot in een niet al te ver verleden gaf de algemeen geldende godsgedachte een invulling aan deze spirituele dimensie. Het geloof in God vormde inderdaad een groter kader waarin alles een zin had, ook als de mens deze zin niet altijd kon begrijpen. Dat is precies het geloof. Niets was dus ooit zinloos. Deze godsgedachte is thans grotendeels onwerkzaam geworden of wordt alleen nog formeel beleden, maar is in de meeste gevallen geen zingevende structuur meer. De onthutsende vaststelling is dat de moderne mens dan ook niet meer weet waarvoor hij leeft. Men kan opwerpen dat hij dat vroeger ook niet wist en alleen maar de illusie had dat hij het wist. Dat kan dan wel zo zijn, maar illusies werken nu eenmaal zolang men er in gelooft. Het is precies dat geloof dat kracht en energie geeft. Een geloof organiseert en bundelt onze mentale krachten, onze bewustzijnslijnen, en leidt ze in één richting, net zoals de kracht van een waterval het resultaat is van op zich krachteloze waterdruppels die allemaal in één richting gaan. Het geloof in een God gaf mensen kracht zoals het geloof in een betere toekomst de mensen kracht geeft bij een revolutie. Het is het geloof in een groter project dat de mens kracht geeft, ongeacht de inhoud van het project. Het feit dat de mens zich ingeschakeld weet en dus belangrijk is, een doel en een reden van bestaan heeft, motiveert tot verderleven. Zonder een dergelijke motivatie, komt men terecht in de doelloosheid, de zinloosheid en uiteindelijk de depressie.

Je afvragen of het leven een zin heeft, of het ergens toe dient, is uiteindelijk een filosofische vraag die de mens al eeuwen bezighoudt en waarop we vooralsnog geen afdoend antwoord kunnen geven. Maar dat is niet het belangrijkste. Wat echt belangrijk is, is de vraag welke zin de mens aan zijn individuele leven geeft,  waartoe hij het voorbestemt, waartoe hij het wil laten dienen. Het leven hoeft ons niet eerst te overtuigen dat het een zin heeft, alvorens wij kunnen beslissen om er dan maar aan deel te nemen. Wij kunnen hier en nu zelf beslissen waartoe we ons leven willen laten dienen, wat we tot ons levensproject, tot ons levensaxioma zullen maken. Dat leidt tot een leven van binnenuit, vanuit eigen doelstellingen. En dat is belangrijk voor het welzijn, ongeacht of de inhoud van dat geloof filosofisch of wetenschappelijk ook waar is. Dit kan wetenschappelijk niet worden aangetoond omdat wetenschap alleen de bestaansmogelijkheid van het leven kan vaststellen, niet waartoe het dient. De wetenschap kan leren dat en hoe het leven mogelijk is, maar niet waarom het er is. De wetenschap kan ook niet aantonen dat het bewustzijn, de vrije wil of de liefde bestaan. Toch is dat voor de meeste mensen geen reden om het bewustzijn, de vrije wil of de liefde als onbewezen van de hand te wijzen...

Wetenschap is de dominante vorm van kennislegitimatie geworden, maar kan alleen gaan over gegevenheden die blindelings aan wetmatigheden gehoorzamen. Zoals stenen die altijd vallen of biljartballen die altijd botsen. Zodra iets een eigen bewustzijn, een eigen keuzemogelijkheid en een eigen initiatief heeft, kan de wetenschap daar niets meer over zeggen. Als een steen zou kunnen kiezen of hij wil vallen of niet, dan zouden we geen wetenschap meer hebben. De wetenschap kan dan ook alleen maar dat gedeelte van de mens in zijn onderzoek betrekken dat bij alle mensen gelijk is. Dat wat in elk mens uniek is, kan de wetenschap niet behandelen. Wat vrij en uniek is kan bij definitie immers niet zeker zijn en wat zeker is kan bij definitie niet vrij zijn. Aangezien het gedrag van een mens nooit volgens vaste wetmatigheden verloopt en de mens altijd zijn vrijheid kan gebruiken, kunnen we over de mens als mens geen wetenschap hebben. Mensen houden zich nu eenmaal niet aan regels en het bewustzijn kan niet begrepen worden in de categorieën van tijd, ruimte en causaliteit ...

 

Alternatieve benaderingen en geneeswijzen

Men kan niet over een spirituele dimensie praten zonder gevaar te lopen vrijwel onmiddellijk tot de aanhangers van de zogenaamde “alternatieve geneeswijzen” te worden gerekend. Voorstanders van de “alternatieve geneeskunde” hebben wat zij “de wetenschap” noemen veelal de rug toegekeerd, o.m. vanuit het idee dat de wetenschap toch niet alles kan verklaren. Verder beklagen zij zich erover dat “de wetenschap” hun denkbeelden “niet wil aanvaarden”. Afgezien van de vraag waarom zij überhaupt aanvaard zouden willen worden door een wetenschap die zij verder afwijzen, wijst dit op een aantal misverstanden. Op de eerste plaats is “de wetenschap” geen corpus van dogmatische kennis die door de priesters van de wetenschap angstvallig bewaakt zou moeten worden. “De wetenschap” zegt namelijk helemaal niets maar is gewoon de tot dusver beste beproefde methode om tot zo betrouwbaar mogelijke kennis te komen. De wetenschap wijst ook niemand af maar nodigt juist iedereen uit om mee na te denken over het grote wonder van het leven. De enige vereiste is dat men bereid is de nodige discipline op te brengen om de geëigende methode te volgen (bijv. het uitvoeren van dubbelblinde, placebogecontroleerde studies die door andere onderzoekers herhaald kunnen worden). Op die manier leidt wetenschap tot een aantal “voorlopig aanbevolen visies” die voortdurend aangepast en uitgebreid kunnen worden, zoals blijkt uit de geschiedenis van de wetenschap. Wetenschappelijke onderzoekers weten zeer goed dat de wetenschap niet alles kan verklaren, maar anderzijds vormen wetenschappelijk vastgestelde gegevens wel een betrouwbaar uitgangskader. Het is niet omdat de wetten van de fysica niet alles kunnen verklaren dat de fysica niet waar zou zijn. Ideeën die in tegenspraak zouden zijn met de tot dusver bekende wetten van de fysica of van de biologie, zullen dan ook sterke argumenten moeten kunnen voorleggen om te overtuigen.

Een tweede misverstand is dat de wetenschap alleen geïnteresseerd zou zijn in tastbare dingen met een tijdruimtelijk bestaan terwijl er in werkelijkheid andere, niet-tastbare dimensies zouden bestaan die in ons leven een rol zouden kunnen spelen. Ook dit wijst op onwetendheid in verband met de wetenschappelijke wereld. In werkelijkheid maakt de wetenschap in haar denken en in haar taal, de wiskunde, voortdurend gebruik van niet-materiële concepten, d.w.z. concepten die geen tijdruimtelijk bestaan hebben, die dus niet “bestaan” in de materiële zin zoals een stoel bestaat. Imaginaire getallen, de gekromde tijdruimte van Einstein of de snarentheorie zijn loutere concepten die nergens een concreet, tijdruimtelijk bestaan hebben maar die een denkkader creëren waarbinnen fenomenen adequaat beschreven kunnen worden. Ook wiskundige concepten zijn dus in zekere zin een soort “spirituele” concepten, die echter heel wat complexer en nauwkeuriger gedefinieerd zijn dan vage concepten als yin en yang, energieën, golven, universele liefde, hoger bewustzijn, enz. waarvan zogenaamd “spiritueel” ingestelde mensen zich doorgaans bedienen. Wie zich de moeite getroost om kennis te nemen van de wetenschappelijke verworvenheden (een behulpzame hand wordt gereikt door Roger Penrose in zijn recente 1100 pagina’s tellende boek “The Road to Reality. A Complete Guide to the Laws of the Universe”, Jonathan Cape, London, 2004) ontdekt een wereld die heel wat rijker en wonderlijker is dan de al bij al eenvoudige en saaie “spirituele” wereld en de “spiritual babble” van vele aanhangers van alternatieve zienswijzen en pseudo-wetenschappen.

Maar een zorgwekkender ontwikkeling is het gegeven dat vele mensen, óók alternatieve therapeuten zelf, in hun benadering een alternatief voor de wetenschap denken te kunnen vinden. Mensen denken dat zij daardoor de stap van de wetenschap kunnen overslaan, dat zij een “koninklijke weg” naar de waarheid hebben gevonden. Daar gaan de dingen dan ook volkomen de mist in. Het gevolg van deze houding is dat patiënten zich tot alternatieve genezers wenden in de hoop dat die “iets zullen kunnen doen” dat de “gewone geneeskunde” niet heeft kunnen doen. Met andere woorden, zij gaan naar zogenaamd “spirituele genezers” met dezelfde “materiële”, niet-spirituele houding die nu juist kenmerkend is voor de wetenschappelijke benadering. In de wetenschappelijke benadering wordt de mens inderdaad als een tijdruimtelijke structuur gezien die onderhevig is aan causale wetmatigheden. Als men aan een longinfectie lijdt, kan men de oorzaak vaststellen en een behandeling voorschrijven, waarna de zieke genezen is. De spirituele dimensie van de mens hoeft daarbij nergens te worden aangesproken. De patiënt gaat zijn lichaam tonen en laten onderzoeken door een specialist, die de nodige vaststellingen doet, een diagnose stelt en een behandeling voorschrijft. Deze benadering is zo succesrijk en overtuigend geweest dat zij de standaardbenadering in de geneeskunde is geworden en dat mensen dus verwachten dat ook een “alternatieve genezer” wel “iets” zal kunnen “doen”, waardoor zij genezen zullen zijn. 

Het perverse effect van de wetenschappelijke benadering is inderdaad dat patiënten gederesponsabiliseerd worden ten aanzien van de eigen gezondheid. Voor elk probleem lijkt er immers wel een deskundige, een specialist te zijn, die het probleem in hun plaats zal oplossen. Dat heeft mensen tot hulpeloze en vaak hopeloze wezens gemaakt. Het is precies op dit vlak dat een “alternatieve” benadering nuttig en mogelijk zou zijn, met name een emanciperende en responsabiliserende benadering, een benadering die niet tégen de wetenschap gekant is, die geen terugtrekking is in een pseudo-wetenschap, maar die juist verder gaat waar de wetenschap ophoudt en die dan ook beter een “complementaire” benadering dan een alternatieve benadering kan worden genoemd. Het menselijk lichaam, als bewoond lichaam, is immers méér dan de som van zijn organen, ledematen, functies en fysiologische processen die de wetenschap kan onderzoeken. Als materieel, biologisch, fysiologisch wezen lijkt de mens op alle andere mensen en is een object van wetenschap. Maar als spiritueel wezen is de mens uniek en van alle andere mensen verschillend. Dat zou dan ook precies het terrein van een complementaire benadering kunnen zijn. Artsen kunnen op basis van hun kennis uiteraard dingen doen die de patiënt niet kan doen, maar de patiënt kan dingen doen die artsen niet kunnen doen. Er bestaat dan ook geen “alternatieve” geneeskunde, zoals er ook geen alternatieve fysica of scheikunde bestaat. Er bestaat alleen goede geneeskunde en slechte geneeskunde. Een voorbeeld van een dergelijke “complementaire” benadering is de “Mindfulness Based Cognitive Therapy” die door Jon Kabat Zinn aan het University of Massachusetts Medical Center werd ontwikkeld en sindsdien op vele andere plaatsen werd overgenomen.

 

De kwestie van de “heling”

Een idee dat in zogenaamd alternatieve kringen steeds terugkeert, is het begrip “heling” (het Angelsaksische “healing”).  Het begrip “heling” suggereert dat mensen niet “heel” (“whole”) zouden zijn maar “heel” moeten worden, “geheeld” moeten worden. Dat lijkt een veelbelovend programma. Als je niet “heel” bent, is dat waarschijnlijk immers omdat er iets ontbreekt. Dat sluit aan bij het populaire geloof dat de mens iets tekort heeft, iets “mist”, iets “kwijt” is geraakt waarnaar men verlangt en dat men moet “terug vinden”. De metafoor is weer verleidelijk: zoals het lichaam een tekort aan vitaminen kan hebben, kan ook de geest een tekort vertonen. En net zoals een deskundige de juiste vitaminen kan voorschrijven, kan een spirituele leer de juiste ingrediënten voorschrijven. Er is dan ook een hele nijverheid ontstaan van geneeskrachtige kruiden en substanties, praktijken, rituelen, voorschriften, oefeningen, voedingswijzen e.d. die de mens zouden moeten helpen om weer “heel” te worden.

Het probleem is dat bij al deze benaderingen de mens toch altijd weer buiten zichzelf blijft kijken, blijft zoeken om datgene te vinden wat hij tekort heeft. Men blijft leven met een bewustzijn van tekort en het zo begeerde heel-zijn blijft even onbereikbaar als de horizon. Dat leidt tot wat door Kierkegaard de vertwijfeling wordt genoemd, wat dicht bij de waanzin staat.

De enige verlichting die we nodig hebben is evenwel het inzicht DAT WE AL HEEL ZIJN, dat we niets tekort komen en niets “nodig” hebben, m.a.w. een bewustzijn van overvloed. Dat is al wat nodig is om de vicieuze cirkel van het ongelukkig zijn te doorbreken. Het wonder van de heling moeten we niet buiten ons zoeken, maar binnen ons. “Het rijk gods is in ons” zegt Christus, “de Boeddha is in ons” zegt Boeddha. Ook de Gnostische tradities (o.a. de Katharen en waarschijnlijk ook het vroege Christendom vóór het door de Romeinse macht als staatsgodsdienst werd overgenomen) stellen dat verlossing gelegen is in kennis en inzicht en niet in onderdanigheid en gehoorzaamheid. Als we beginnen te beseffen dat niets buiten ons, ons meer heel en meer compleet kan maken, dan beginnen we ook te beseffen dat we niets nodig hebben en als we niets nodig hebben, dan kunnen we meteen gelukkig zijn. We zijn ongelukkig zolang we denken dat we dingen nodig hebben om onze tekorten op te vullen. Zodra we beseffen dat we niets nodig hebben, krijgen we toegang tot gelukkig zijn. Een leerling zou ooit aan de Boeddha gevraagd hebben: “Meester, zijn er nog andere verlichte wezens?” en de Boeddha zou geantwoord hebben: “Alle wezens zijn verlicht, maar de meesten zijn verstrooid.”

 

Van EGO naar ZIJN

Zich identificeren met de vormen van het denken en de erbijhorende emoties, is zich identificeren met wat in de meer spirituele literatuur het valse ik of het ego wordt genoemd. Identificatie met het verstand of met de gevoelens, met de dagdagelijkse gedachten, angsten, frustraties, smarten en genietingen, leidt tot een zelfgevoel dat gebaseerd is op het verleden, op de toekomst of op de buitenwereld. Het ego is een overlevingsmechanisme dat altijd kwetsbaar en angstig is en daardoor denkt allerlei dingen nodig te hebben. Het speurt voortdurend de omgeving af en interpreteert en beoordeelt wat het daar aantreft. Het is verzot op het oplossen van problemen en gefascineerd door het idee van “begrijpen” en “controleren”. Het heeft als het ware problemen, conflicten en “vijanden” nodig om zich te bevestigen en te versterken. Het zoekt en vindt die in het verleden, het heden en de toekomst en speurt naar mogelijke redenen voor angst in de toekomst. Het belet ons bijgevolg volkomen in het hier en nu te leven. Bewust-worden, waarnemer-worden, kan ons terugbrengen naar het enige ogenblik van het leven dat er echt is, met name het ogenblik van nu. Kiezen voor een liefdevolle wijze van zijn, kan alleen in het nu. Dat is het verschil tussen een wetenschappelijke, psychologische benadering die naar “oorzaken” in het verleden zoekt en een existentiële, spirituele benadering die ervan uitgaat dat de belangrijke antwoorden in het nu te vinden zijn. Als wij leren aanvaarden wat er is, dit is: niet willen wat er niet is, kunnen wij tot een toestand van beter-zijn, van meer welzijn komen, en dichter bij een meer spirituele toestand van louter zijn.

Als men zich niet langer identificeert met het denken, met zich-goed-voelen of zich-niet-goed-voelen, wat blijft er dan nog over? Niet langer het bewustzijn van “iets”, van een vorm, maar een bewustzijn van “niets”, d.i. de vormloze dimensie van louter bewustzijn zonder meer. Achter alle manifestaties van zijn, d.i. achter de uiterlijke vormen, de gedachten, de gevoelens, enz. ligt het loutere bewustzijn, zoals achter de objecten de ruimte ligt, achter de muziek de stilte en onder de golven de diepte van de oceaan. Als men zich identificeert met het loutere zijn, met de stilte onder het denken, met de liefde en de vreugde onder de pijn, met de oceaan van zijn onder de oppervlakkige golven, wordt men de stille waarnemer van de zich herhalende patronen van denken, oordelen, emoties, gedrag, pijn en genot. Deze houding leidt tot vrijheid, verlichting en verlossing van het mentale beeld (het ego). Zij leidt ook tot een gevoel van deelname aan het zijn, tot een “oceanisch” gevoel van mededogen en verbondenheid met alle wezens. Wij leven immers allemaal in dezelfde oceaan van zijn. Je komt er door te beseffen dat je er al bent. Hoe eenvoudig dit ook lijkt, het is een besef dat maar uiterst moeilijk opgenomen kan worden door een geest die gewend is te denken dat hij iets tekort komt, dat hij iets moet zoeken, iets moet vinden. Je vindt het ZIJN op het moment dat je beseft dat je het ZIJN niet moet zoeken. We zijn al heel. Niets buiten ons kan ons meer heel maken.

Dat is wat we spiritualiteit zouden kunnen noemen. Wij kunnen dit niet voelen als een emotie of waarnemen als een gewaarwording. We kunnen dit aanvankelijk alleen ervaren als de afwezigheid van dat wat het niet is. Het echte probleem is dat wij zo vaak gevangen zitten in een te beperkte definitie van onszelf. Bewust-worden, waarnemer-worden doorbreekt de macht van die beperkte en beperkende identificaties.

Die ervaring kan soms ontstaan in momenten waar het ego met zijn eindeloze gebabbel en geoordeel plots “sprakeloos” is en stil wordt, bijv. bij het luisteren naar bepaalde muziek, vooral abstracte muziek zoals strijkkwartetten, volgens velen de hoogste vorm van muziek. Muziek dwingt ons immers om hier en nu te zijn. Grote kunst heeft een spirituele dimensie en gaat niet over emoties maar over het ZIJN. Kunst die over emoties gaat is amusement. Zou het niet kunnen dat de Mona Lisa met haar raadselachtige glimlach zovele mensen aantrekt en fascineert omdat zij juist géén verhaal vertelt, géén personage voorstelt, géén emoties oproept en niets duidelijk wil maken, maar alleen naar het loutere ZIJN lijkt te verwijzen? Maar ook andere momenten van intens in het nu zijn, zoals het gefascineerd zijn door een bloem, een zonsondergang, een landschap of de kosmos, kunnen ons een ervaring geven van de beleving van de diepe vreugde van het loutere ZIJN. Telkens wij volkomen aandachtig zijn voor het zijn van het of de ander, kan dit ons tot vreugde brengen. Gerard Bodifée zegt: “Het voornaamste product van aandacht voor de wereld, is vreugde om die wereld.” Ook menselijke liefde kan de behoeften van het ego overstijgen en een weg tot een dieper ZIJN vormen.

 

Doorheen de depressie

Het afleggen van het valse ego, van de identiteit, van onze definitie van onszelf, van het personage dat wij als (altijd onvolmaakt) antwoord op de fundamentele ervaring van het structurele tekort en het existentiële verlangen (cfr. Freud, Lacan) en doorheen de wrijvingen en botsingen met het leven en met anderen vaak moeizaam hebben opgebouwd en waaraan  wij ons vastklampen maar waarin wij ook vastgeketend zitten, verloopt niet altijd zo idyllisch. Het afleggen van deze identificatie veronderstelt immers ook het opgeven van een gevoel van veiligheid. Ons zelfbeeld, het weten wie wij zijn, is een onmisbare levensbasis geworden, een cocon waarin wij ons kunnen terugtrekken als het leven hard en onherbergzaam lijkt, zelfs als dat zelfbeeld zogenaamd neurotisch of pathologisch kan worden genoemd. Het is een gouden kooi, een knusse gevangenis waarin we ons zodanig veilig voelen (waar kan men immers veiliger zijn dan in een gevangenis?) dat wij niet eens opmerken dat het een gevangenis is. Wij zijn als een acteur die zijn kostuum niet meer kan, wil of durft uit te trekken, uit angst opnieuw als een baby in zijn blootje te staan en zijn gezicht en zijn waardigheid te zullen verliezen.

Deze angst belet ons inderdaad ons kostuum (en/of onze “verdediging” en onze “bewapening”) gracieus te laten afglijden en daardoor een stap naar meer volwassenheid, naar een grotere vrijheid en naar meer geluk te zetten. Op zich is het niet erg als men zijn pak niet meer durft uit te trekken, hoogstens is het een beetje een komisch gezicht. Maar soms raken we door de omstandigheden van het leven onze identiteit op een onverwachte en ruwe manier kwijt. Soms blijkt ons antwoord, ons “weten” dat we onveranderlijk en definitief verworven dachten, niet meer te passen bij de altijd veranderende realiteit. Soms “stort onze wereld in”. Soms “vallen wij in een zwart gat”. Soms worden ons de kleren van het lijf gerukt, krijgen wij “klappen”, “weten wij niet meer wie wij zijn” en zien wij alleen de leegte en de duisternis waarin wij bang zijn te zullen verdwalen. Dat is de ervaring van de “depressie”. Dan deinzen wij terug, proberen een beter personage, een beter passend ego, een “echter” kostuum te vinden. Wij gaan op zoek naar een betere, “echtere” kooi, in plaats van te leren leven buiten een kooi. Of we gaan naar artsen of therapeuten om het ongewenste gebeuren ongedaan te maken en terug te keren naar “hoe het vroeger was”, alsof we achteruit zouden kunnen leven... En soms willen goedbedoelende artsen en therapeuten ons daarbij ook helpen. Want een “depressie” is door de wetenschap tot ziekte verklaard, en bijgevolg mag je verwachten dat een arts je zal “genezen”.

Uit het bovenstaande zal echter duidelijk zijn dat juist die leegte, waar alles “ingestort” is, waar alle denkpatronen stilgevallen zijn, waar we dwalen en “niet meer weten wie we zijn”, ons beloofde land is. Het is de toestand van verlichting die door mystici en anderen tijdens piek-ervaringen wordt beschreven. Op dat moment zeggen zij inderdaad dat de wereld en de tijd er niet meer zijn en dat zij niet meer weten wie of waar ze zijn. Dat veronderstelt echter een stap in het onbekende, in het a priori beangstigende. Dat zouden we de spirituele zin van een depressie kunnen noemen. Depressie is geen vijand maar een haast onvermijdelijke bondgenoot, zij het een die we veel liever niet zouden hebben ontmoet. De Poolse psychiater Kazimierz Dabrowski spreekt in dit verband over een “positieve desintegratie”. Voor wie het zo kan zien, is een depressie immers geen absurde fataliteit, geen ziekte om te bestrijden, maar een mogelijkheid tot wakker worden, tot verder gaan, tot groei, tot het afleggen van al wat we niet zijn om te worden wat we echt zijn. Als we niet meer weten wie we zijn, rest ons het “loutere ZIJN”.  Als we niets meer hoeven te zijn, kunnen we de diepe, zuivere ervaring van “louter ZIJN” hebben.

Louter ZIJN kunnen we ook het goddelijke ZIJN noemen en kan ook alleen in haast goddelijke, mystieke termen omschreven worden, in tegenstelling tot de taal van het ego die vaak een taal van strijd en oorlog is. Wie volmaakt IS, heeft niets meer nodig en is volmaakt gelukkig en godgelijk. Het goddelijke wordt traditioneel als een toestand van geluk en liefde beschouwd. Spirituele liefde valt inderdaad op dit niveau te situeren. Ook liefde is immers een vorm van zijn en hoewel men zegt dat liefde geven is, wordt er in feite toch niets gegeven. Zelfs geen aandacht. Aandacht is niet iets wat men kan geven (in de gebruikelijke betekenis van iets aan de ander toevoegen) maar is iets wat men IS. Men kan alleen maar aandachtig ZIJN. Zo kan men ook alleen maar liefdevol ZIJN. De hoogste vorm van liefde is aandachtig ZIJN, aanwezig ZIJN bij het ZIJN van zichzelf en van de ander. Tegenover de natuur leidt dat tot de aandachtige, liefdevolle bestudering van de natuur in de vorm van wetenschap, de studie als vorm van liefde. Tegenover de medemens leidt dat tot aandachtig, mededogend aanwezig zijn. Dat leidt ook tot het opheffen van het gevoel van afgescheiden zijn van het ego. De poging tot versmelting met een ander mens om het afgescheiden zijn op te heffen, is een illusie. Versmelting met het ZIJN is de hoogste mogelijkheid.

 

Geluk als prioriteit

Wie echt begrepen heeft dat geluk een kwestie van ZIJN is en niet van HEBBEN of van DOEN, kan echt van geluk in alle omstandigheden een prioriteit maken. Wij hebben niets nodig en wij hebben niets van anderen of van omstandigheden nodig. Als wij frustraties toeschrijven aan het gedrag van anderen of aan omstandigheden, maken wij ons geluk afhankelijk van die anderen of van de omstandigheden en maken we onszelf machteloos. Gelukkig-zijn moet niet verdiend, gekregen of gevonden worden en ongelukkig-zijn is geen onaanvaardbaar onrecht. Echt diep geluk is een toestand van ZIJN die alleen in het zelf tot stand kan worden gebracht. Het volgt op het besef dat ongelukkig-zijn een misverstand is, het gevolg van onaandachtig zijn, van verstrooid zijn. Gelukkig-zijn kan het lijden niet wegtoveren en kan de levensangst niet doen verdwijnen. Maar juist in de bitterheid, die de mens steeds blijft smaken, kan hij ook de zoetheid van het geluk proeven. Gelukkig-zijn is immers niet alles vergeten in een esthetische of erotische lustervaring of in een zinsbegoochelende roes, maar is het volkomen aanwezig zijn bij al wat is. Het is het ontwaken uit de slaap van de alledaagse middelmatigheid om in contact te komen met de eigenlijke werkelijkheid. Niet alleen met het vreugdevolle, maar ook met het lijden, dat daardoor juist geen lijden meer zal zijn maar een uitnodiging tot diepere reflexie en dieper ZIJN. Dat is het goddelijke, de Boeddha in elk van ons. Echte diepe vreugde, in tegenstelling tot het oppervlakkige zich-goed-voelen of de genietingen van het ego, is een bewustzijn van en een versmelten met het eigen interne ZIJN. Dat kan in alle omstandigheden, ook in toestanden van pijn en ziekte of in moeilijke levensomstandigheden.

 

Geluk als therapeutisch principe

Als dit inzicht eenmaal duidelijk is, wordt het een zeer bruikbare en concreet toepasbare realiteit. Het wordt ook een zeer bruikbaar principe om mensen te begeleiden naar meer levensvreugde en geluk. Het neemt de onvolmaaktheid van de mens, van de samenleving en van de wereld niet weg, maar het neemt wel het lijden weg dat daaraan wordt toegeschreven. En zoals Lacan al zei: een therapie kan niet het existentiële lijden wegnemen, maar wel het neurotische lijden.

 

 

Naar inhoudsopgave

 

 

21.        Emoties en levenskeuzes

Over emoties, cognities, wilskracht, morele oordelen en levenskeuzes …

Filosofen hebben het vaak moeilijk met emoties. Eén van de steeds terugkerende opvattingen is dat emoties onberekenbaar en grillig zouden zijn en daardoor rationeel inzicht zouden verhinderen. Emoties werden dan ook vaak als “irrationeel”, “vrouwelijk” of zelfs “dierlijk” beschouwd. Zo wezen de stoïcijnen emoties af omdat daarbij grote waarde wordt gehecht aan zaken en gebeurtenissen die de mens niet volledig onder controle heeft. Daardoor wordt men kwetsbaar en afhankelijk. Wie bijv. van een ander houdt, maakt zich kwetsbaar voor de grillen van die ander…

 

Emoties in evolutionair perspectief

Evolutionair gezien kunnen emoties nochtans allerminst als irrationeel worden beschouwd. Emoties zijn in de evolutie verschenen omdat ze dienstig en derhalve rationeel waren voor de overleving. Die taak vervullen ze al veel langer dan de mens oud is (nauwelijks enkele miljoenen jaren) en de menselijke emoties zijn uiteraard dezelfde als die van de andere zoogdieren (die ca. 200 miljoen jaar oud zijn).  Op grond daarvan kan men stellen dat elke mens over dezelfde emoties beschikt. Een baby kan al perfect het hele gamma van basisemoties bespelen. Het is alsof iedereen een viool heeft met dezelfde snaren, maar waarop toch iedereen een unieke melodie kan spelen in een unieke stijl.

Emoties zijn biologische waardeoordelen die aangeven of een voorval of een individu gunstig of ongunstig is voor de overleving. Gunstige feitelijkheden zijn dingen die kunnen opgegeten worden of waar mee gepaard kan worden. Ongunstige feitelijkheden zijn voorvallen of organismen die onze overleving in het gedrang kunnen brengen, bijv. door ons schade toe te brengen, ons te doden of ons op te eten. Grosso modo zijn er dan ook twee grote emoties: emoties van afwijzing en verwijdering, en emoties van aantrekking en toenadering. Als we uitgaan van de klassieke opvatting dat emoties tot actiebereidheid leiden, komt dat neer op twee tegengestelde acties, namelijk het nastreven van verwijdering of het nastreven van toenadering. Emoties zijn dus verre van irrationeel, maar zijn in tegendeel zeer rationeel. Het zijn in feite onmiddellijke cognities die het organisme inlichten over de te nemen maatregelen. Het zijn evenwel cognities die niet beschikbaar zijn voor het bewustzijn. Het zijn cognities in het systeem maar niet voor het systeem. Het zijn niet-talige en bijgevolg onbewuste cognities, we hebben er geen woorden voor. We kunnen niet verklaren waarom we op iemand verliefd worden. We weten/voelen alleen dat het zo is. Het zijn veeleer integrerende intuïties die op een niet-bewust, niet-talig niveau rekening houden met de talloze aspecten van een situatie, die daardoor snel beoordeeld kan worden op haar overlevingswaarde. Daarbij kan rekening worden gehouden met veel meer aspecten dan het bewuste, talige denken zou aankunnen. Dat verklaart dat dieren perfect kunnen overleven zonder bewust denken. Hun kennis zit opgeslagen in hun systeem en zij hoeven die nooit te wijzigen. In de natuur, waar ook de mens ontstaan is, is alles immers altijd hetzelfde en voorspelbaar. Als je ooit door een bruine beer achternagezeten of door een slang gebeten bent, is het veilig aan te nemen dat alle bruine beren je achterna zullen zitten en alle slangen je zullen bijten. Dit soort veralgemening is dus gunstig voor de overleving in de natuur. Maar dit maakt een dier tegelijk ook kwetsbaar omdat het zich niet kan aanpassen aan veranderende omstandigheden. Een dier kan alleen overleven in een bepaalde biotoop. Als die biotoop verdwijnt, verdwijnt meestal ook het dier.

 

Emoties bij de mens

Dezelfde kenmerken, namelijk snel oordelen en veralgemenen, zijn ook kenmerken van de menselijke emoties. Dat is dan ook precies wat we doen als we “spontaan”, d.i. automatisch en onnadenkend, handelen. De mens beschikt daarnaast echter over twee eigenschappen die in de evolutie niet voorkwamen vóór de mens er was: een bewustzijn en een vermogen tot verbeelding, die beide berusten op het unieke instrument van de taal. Door het symbolische instrument dat de taal is, kan de mens in zijn bewustzijn (zijn “geest”) gebeurtenissen en personen “aanwezig” doen zijn die er in werkelijkheid niet zijn. “Als ik een blok marmer zie,” zei Michelangelo, “zie ik het beeld er al in; ik moet dan alleen nog de overtollige steen wegnemen.” Door die eigenschap is de mens een uniek en ongelooflijk creatief wezen geworden, en daardoor ook eindeloos soepel en onvoorspelbaar. De mens heeft een ongelooflijk probleemoplossend vermogen omdat hij de mogelijkheid heeft in zijn bewustzijn  zeer snel unieke oplossingen te bedenken en uit te proberen, zonder te moeten wachten tot de natuurlijke selectie dat voor hem doet. Het bewustzijn is als een vluchtsimulator waarin de mens proefvluchten kan maken om uit te zoeken waar die hem zouden kunnen brengen. Karl Popper zei dat de mens een bewustzijn heeft opdat zijn ideeën zouden kunnen sneuvelen zonder dat hij dat zelf moet doen. Daardoor heeft de mens zich vrij kunnen maken van zijn afhankelijkheid van de natuur, kan hij overal ter wereld leven (in tegenstelling tot dieren die verloren zijn als zij uit hun biotoop worden gehaald) en heeft hij zich een cultuur gecreëerd, d.i. een geheel van ideeën en inzichten die hij aan zijn kinderen kan doorgeven zodat die niet telkens opnieuw van nul moeten beginnen (zoals de dieren) maar kunnen verderbouwen op de verworvenheden van de vorige generatie. Onze kinderen moeten het wiel niet meer uitvinden.

Maar deze ontwikkeling heeft ook de nodige problemen met zich gebracht. Onze emoties zijn als dusdanig namelijk vrijwel ongewijzigd gebleven en zijn nog steeds afgestemd op een leven in een haast onveranderlijke natuur met zijn talloze en nooit ophoudende gevaren en dreigingen, en niet op het leven in een snel veranderende cultuur.  Daardoor zijn de antwoorden die onze emoties ons voorhouden, niet meer zonder meer aanvaardbaar. Onze emoties reageren immers snel en stereotiep op beelden van de omgeving, ook als deze beelden in feite niet meer afkomstig zijn uit de omgeving maar uit onze verbeelding. Onze emoties lijken zich niet te realiseren dat wij een interne beeldenmaker hebben, een interne filmprojector, en dat de beelden niet altijd uit de omgeving afkomstig zijn. Dat verklaart dat de mens zich zo gemakkelijk boos of angstig kan maken voor dingen die alleen in de verbeelding bestaan.

Ook de neiging tot veralgemening van onze emoties speelt ons parten. Men kan immers wel veilig aannemen dat bruine beren altijd zullen bijten, maar men kan niet aannemen dat als je door één mens onheus behandeld bent, je door alle mensen onheus behandeld zult worden. Toch is dat wat vele mensen doen, niet uit domheid of slechtheid, maar uit evolutionaire voorbeschiktheid. Wij moeten de “aanbevelingen” (de “intuïties”) die onze emoties ons op grond van onze ervaring geven, dan ook altijd heel kritisch onderzoeken. Als we kritisch kijken kunnen we bijv. opmerken dat wat op een slang leek, in feite een opgerold stuk touw is. Daardoor verdwijnt de angst ook meteen. Dat onderstreept weer het cognitieve aspect van emoties.

 

Emoties en behoeften

Onaangename (zogenaamd negatieve) emoties zijn signalen dat aan één of meer van onze basisbehoeften (volgens Maslow: fysiologische behoeften, behoefte aan veiligheid, sociale behoeften, ego-behoeften, zingevingsbehoeften) niet voldaan is. Deze emoties zetten ons dan ook aan om actie te ondernemen met het oog op het voldoen aan deze behoeften. Aangezien ons ongenoegen ogenschijnlijk vaak door anderen of door externe oorzaken wordt veroorzaakt, zijn onze negatieve emoties er vaak op gericht de omstandigheden of het gedrag van anderen te veranderen. Emoties spelen dan ook een belangrijke rol in het dagdagelijkse sociale verkeer waar mensen voortdurend proberen het gedrag van anderen te beïnvloeden en te manipuleren. Kwaad kijken is de beproefde manier om anderen te kennen te geven dat hun gedrag niet gewenst is. Handig is ook de ander ervan te overtuigen dat hij schuld is aan ons lijden en hem bijgevolg een schuldgevoel te geven. Het feit dat kinderen het belang van huilen en pruilen zeer snel door hebben zonder dat hen dat moet worden aangeleerd, wijst erop dat dit een genetisch ingeprogrammeerde methode moet zijn. Ook dieren kunnen zo klaaglijk huilen dat het zelfs voor de mens moeilijk is om eraan te weerstaan.

Omgekeerd leidt het voldoen aan behoeften tot aangename, zogenaamd positieve emoties. Deze emoties worden dan ook ervaren als een beloning en een motivering voor het betrokken gedrag. De gemakkelijkste manier om iemand te belonen en aan te zetten een bepaald gedrag nog meer te vertonen, is een glimlach. Voor ouders is de eerste glimlach van een baby een enorme beloning en motivering.  Men kan ervan uitgaan dat geen enkel gedrag blijft bestaan tenzij er een beloning is in de vorm van de bevrediging van een bepaalde behoefte. Dat kan evenwel via zeer rare en bizarre kronkels verlopen. Het vasthouden aan oude, vertrouwde gewoonten voldoet bijv. aan ons verlangen naar veiligheid en voorspelbaarheid. Zelfs ongemak en lijden kunnen vertrouwd en veilig lijken en velen verkiezen de veiligheid en het gelijk krijgen in de voorspelling dat zij zullen lijden boven het vreemde en beangstigende van een leven zonder lijden. Ook de behoefte aan aanvaarding en geborgenheid (het wij-gevoel) is zeer groot, onmiddellijk gevolgd door de behoefte aan aandacht, autonomie en individualiteit (het ik-gevoel). In onze westerse welvaartmaatschappij is aan de fysiologische basisbehoeften en de veiligheidsbehoeften in de meeste gevallen meer dan voldaan.  Erbij horen en zich afzetten tegen worden dan de twee dominante behoeften. Aan deze beide behoeften kan tegelijk voldaan worden door de moderne trend van “beehiving”, d.i. met z’n allen deelnemen aan massa-evenementen (de belevingsmaatschappij met zijn rock- en pop-festivals, sportevenementen, modetrends, optredens van idolen, plaatsen waar je moet geweest zijn, dingen die je moet meegemaakt hebben…) wat een behaaglijk “wij”-gevoel geeft terwijl het “ik” gevoel gestreeld wordt door het idee dat men toch heel anders is dan de vele “anderen” die naar concurrerende (maar zeer gelijkaardige) massa-evenementen gaan.

 

Emoties en gedrag

Veranderen van gedrag is dan ook geen zaak van wilskracht maar van het inzicht in en eventueel het verschuiven van de beloning.  Alle wilskracht is emotiekracht. Iedereen blijkt voldoende wilskracht te hebben voor een gedrag waarvan een beloning verwacht wordt, niemand heeft wilskracht voor een gedrag waarvan geen enkele beloning verwacht wordt maar dat misschien zelfs als een verlies wordt gezien of dat van buitenaf als een verplichting of als een straf wordt opgelegd. Men kan mensen dus ook niet echt motiveren, men kan alleen een motiverend kader, een motiverende reframing voorstellen, waarbinnen mensen zichzelf kunnen motiveren. Wie stoppen met roken als een verlies ziet, zal daar niet in slagen. Zogenaamde wilskracht of pogingen zich te motiveren met “ik zou moeten…” zullen daarbij niet helpen. Wie stoppen met roken als een winst kan zien, stopt meteen en heeft daar niet een speciale wilskracht of allerlei hulpmiddelen voor nodig. De emotie is juist wat men wil. Een gedrag waar men geen emotie, geen motivatie voor heeft, kan men eenvoudigweg niet willen. Men kan niet willen wat men niet wil, tenzij men vanuit een andere emotie en een andere behoefte, toch een reden zou hebben om het te doen, en dan wil men het natuurlijk weer wel. Mensen kunnen zich ongelooflijke inspanningen getroosten voor gedragingen die zij als wenselijk zien en die beloond worden met geld, aandacht, bekendheid, succes, status, prestige e.d. (bijv. in de sport) maar blijken niet in staat eenvoudige gedragingen te wijzigen die zij als een opgelegde plicht zien.

 

Emoties en levenskeuzen

Als men uitgaat van het Aristotelische idee dat er in het leven verschillende doelen en waarden zijn en men in een gegeven situatie een keuze moet maken die verschillende waarden min of meer kan verwezenlijken,  dan is het niet waarschijnlijk dat men daarvoor rationele regels kan geven. Natuurlijk kan men over algemene regels en principes nadenken, dat is wat de ethiek doet. Enerzijds moet je voor je kinderen zorgen, maar anderzijds moet je ook voor je ouders zorgen. Over die algemene principes zal weinig discussie bestaan. Maar dat leert je niet wat je in een individuele concrete situatie moet doen. In een concrete situatie is het veeleer een emotie of “intuïtie” die de doorslag zal geven. Als men een zoon heeft en een vader die allebei aan leukemie lijden en maar één beenmerg om een transplantatie uit te voeren, dan kan men eindeloos doorgaan met het bedenken van argumenten voor de ene of de andere keuze. Maar vrijwel iedereen zal “aanvoelen” dat het juist is om de behandeling aan de zoon te geven, hoewel men die keuze moeilijk “rationeel” kan verklaren.  Principes zijn ons daarbij weinig behulpzaam en dienen veeleer om de emotioneel genomen beslissing te rechtvaardigen. Emoties zijn dus reeds waarderende cognities. De neuroloog Antonio Damasio heeft goed aangetoond dat mensen zonder emoties niet meer in staat zijn om een keuze te maken en eindeloos verstrikt blijven in “rationele” argumenten vóór en tegen een bepaalde beslissing. Ook de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum heeft een belangrijke bijdrage geleverd tot de herwaardering van de rol van emoties bij morele oordelen.

Toch kan men elke emotie niet zomaar als een betrouwbare bron van inzicht beschouwen. Een bijzonder beklemmend voorbeeld hiervan is te zien in de film “Damage” van Louis Malle, waarin het hoofdpersonage (Jeremy Irons) zijn emotie (zijn “hart”) volgt en verliefd wordt op het liefje (Juliette Binoche) van zijn zoon, met catastrofale gevolgen voor hemzelf en voor alle naastbestaanden. Ook Medea van Seneca of Othello van Shakespeare zijn schitterende evocaties van de ravage die door emoties kan worden aangericht. Plato stelde dan ook dat emoties goede dienaren maar slechte meesters zijn en Shakespeare zei: “Life is a tragedy for those who feel, and a comedy for those who think”.  Wij kunnen onszelf namelijk heel goed voor de gek houden en onze emoties kunnen sterk gekleurd zijn door ervaringen in het verleden. Zoals gezegd is ervaring heel goed bruikbaar in de natuur, maar veel minder in de menselijke samenleving omdat elke mens in principe altijd weer uniek is. Ervaring zegt alleen iets over het verleden en als men de toekomst met de ogen van het verleden bekijkt, is er veel kans dat die toekomst ook op het verleden zal lijken. Emoties kunnen dus belangrijke bronnen van informatie zijn maar mogen niet altijd als de waarheid worden beschouwd, maar dat geldt ook voor de zogenaamd “rationele” cognities. Ook de wetenschap heeft zich immers al meer dan eens vergist.

 

 

Naar inhoudsopgave

 

 

22.        Heeft de mens God nog nodig?

Over zinloosheid, spiritualiteit, religie en kunst …

De mens in de moderne samenleving

In de moderne westerse samenleving is de mens rijker en leeft met meer comfort en veiligheid dan ooit tevoren. De mensen blaken van welstand en luxe, zij wonen in gerieflijke en rijkelijke huizen, rijden in comfortabele en veilige auto’s, dragen modieuze kleren en eten het fijnste voedsel. Men zou kunnen verwachten dat zij dan ook tevredener en gelukkiger zouden zijn. Daar was het toch allemaal om te doen? De werkelijkheid is anders. Het zal voor niemand een ongekende vaststelling zijn: mensen die alles lijken te hebben om gelukkig te zijn en het toch niet zijn. De mensen zijn depressiever en angstiger dan ooit. Deze haast banale en dagdagelijkse vaststelling vormt waarschijnlijk het ene uiteinde van een spectrum waarvan het andere uiteinde gevormd wordt door de minder banale en zelfs verontrustende vaststelling van een toenemende incidentie van angst, agressie en depressie en van (pogingen tot) zelfbeëindiging van het leven. Cynisme is een deprimerend massaverschijnsel geworden en elke dag komen ontredderde en vereenzaamde mensen tot het “besluit” dat ze geen andere weg uit hun wanhoop meer zien dan zich van het leven te benemen. Zelfdoding is uiteraard een extreme uiting van het wegvallen van elke levenswil en van de onmacht om een leven te leiden dat in de eigen ogen zinvol is. Minder extreme vormen zijn uiteraard depressie, eetstoornissen als anorexie, zelfmutilatie en verslaving aan beroezende drugs en activiteiten. Steeds meer ziet men jongeren als zombies in het straatbeeld met dopjes in de oren lopen. Blijkbaar kunnen of willen zij het alom aanwezige technogedreun geen moment meer missen. Ze luisteren naar de laatste zinloze songs van de laatste idolen, rijden met dure auto’s en luidruchtige motoren van nergens naar nergens, sturen met hun gsm’s zinloze berichten, volgen de uitslagen van zinloze sportprestaties en gaan in het weekeinde massaal naar zinloze optredens of fuiven. De media, die voor een groot deel het bewustzijn mee bepalen, zenden avond na avond zinloze amusementsprogramma’s uit en getuigen van een onweerstaanbare drang naar luchthartigheid en modieuze versimpeling. Het is zonder meer beschamend vast te stellen welke geldsommen besteed worden aan zinloze evenementen, optredens, festivals en sportgebeurtenissen om de rijke westerling te vermaken en te entertainen, terwijl de ellendige levensomstandigheden van mensen elders in de wereld die met minder dan een dollar per dag moeten rondkomen uit het nieuws en dus uit het bewustzijn gehouden worden, behalve in enkele betere programma’s die doorgaans laat op de avond uitgezonden worden.

Ook de obsessieve cultus van de jeugd en van al wat jeugdig en onvolwassen is, de dwang om jong te zijn en jong te blijven, komt neer op het bevriezen van de normale evolutie van het leven. Men moet jong zijn of men telt niet mee. De normale ontwikkeling van het leven, van kindertijd naar volwassenheid en naar de rijpheid van de ouderdom, de ontwikkeling naar de normale eindbestemming en de normalerwijze daarmee gepaard gaande wijsheid lijkt stilgelegd. In bewustzijnstermen betekent dat de ontwikkeling en de overgang van een kinderlijk emotioneel naar een volwassen rationeel en uiteindelijk naar een spiritueel bewustzijn. Het vasthouden aan de jeugd is een afwijzing van het leven, maar nu eerder komisch dan tragisch zoals in de hogergenoemde vormen. Ouderen die zich gedragen als tieners, die als tieners praten en naar tienermuziek luisteren, zijn gewoonweg belachelijk. De uitspraak dat men op de pensioengerechtigde leeftijd eindelijk van het leven wil gaan “genieten”, wijst op een kinds gebleven geest in een ouder geworden lichaam. Ouderen kennen hun rol niet meer en niemand wendt zich tot hen om wijsheid te leren. Jongeren zelf sluiten zich op in een benauwende jongerencultuur.

 

Het moderne bewustzijn

De moderne mens heeft religie en spiritualiteit afgeschreven. Hij heeft er geen behoefte meer aan en is trots op zijn wetenschappelijke levenshouding. Demokritos verkondigde reeds in de 4e eeuw v. C. dat het geloof in de goden alleen maar het onvermogen van de mensen weerspiegelt om de natuurverschijnselen te verklaren. Er bestaan geen goden, er bestaan alleen atomen en lege ruimte. De Romeinse dichter Lucretius verklaarde dat mensen de godsdienst hebben uitgevonden als geruststellende verklaring voor de bewegingen van de hemellichamen en de woeste stormen op zee. Niet alleen kan de wetenschap geen god aantonen, ook de geschiedenis maakt het ons moeilijk om na Ausschwitz, Hiroschima en andere meer recente gruwelen nog aan een goede god te geloven. Voltaire had hetzelfde reeds gezegd na de aarbeving die in 1775 Lissabon trof.

Maar wetenschap poneert waardevrijheid en derhalve waardeloosheid. Voor de wetenschap is de mens ontstaan als toevallig product van een blinde evolutie en zal mogelijk op dezelfde manier weer verdwijnen. Voor bioloog en auteur Richard Dawkins is de mens, zoals de andere diersoorten, slechts een vehikel dat de genen gebruiken om zichzelf voort te planten. Ook de kosmos lijkt een gebeuren waarin blinde processen zich voltrekken, met oorzaken en wetten maar zonder enige reden en zonder dat enig doel wordt nagestreefd. Nobelprijswinnaar Steven Weinberg zegt: “Naarmate het heelal begrijpelijker wordt, lijkt het ook doellozer te worden.” Het leven heeft geen zin want niets in deze wereld verwijst naar een zin. Het is een wisselwerking van rivaliserende moleculaire systemen, een werveling van atomen. De mens stelt niets voor in het heelal en amper iets op aarde.

Duidelijk is ondertussen wel dat er een grote geestelijke, spirituele leegte is ontstaan, een vacuüm waarin het leven verstikt. Spiritualiteit voedt en stimuleert het leven door het te verbinden (religere) met een zingevende werkelijkheid daarbuiten. Spiritualiteit is precies het aannemen dat de dingen niet zinloos zijn omdat ze passen in een groter kader. Zonder die aanname blijft het leven opgesloten binnen de nauwe grenzen van zijn tijdelijkheid en onvolmaaktheid. Het menselijke leven is dan niet meer dan een toevallige, kortstondige verschijning in een verder onverschillig heelal. Het enige doel dat de mens zich dan nog kan stellen, is het nastreven van zoveel mogelijk genietingen en genoegdoeningen voor een zo snel en zo volledig mogelijke bevrediging van zoveel mogelijk behoeften. De enige hoop die overblijft is een zo laattijdig en zo pijnloos mogelijke verdwijning in het niets. De media en de reclamewereld prijzen allerlei vormen van luxegoederen, genoegdoeningen en genotvolle activiteiten aan, terwijl over lijden en sterven gezwegen wordt, precies zoals de consument het wil.

 

De moderne kunst

De kunstproductie weerspiegelt uiteraard het bewustzijn van een tijd.  In deze tijd lijkt de inspiratie van kunstenaars wel opgedroogd. Kunstenaars lijken de verveling alleen nog te kunnen verdrijven door lelijkheid en vulgariteit tot in hun meest extreme vorm te cultiveren. Kunst heeft niet langer als doel het schone en het sublieme te produceren, maar streeft bewust de voorstelling van het lelijke en het banale na. In moderne kunstuitingen (Picasso, F. Bacon, Lucian Freud …) wordt de mens ontluisterd, vernederd en naar beneden gehaald. Het levensgevoel dat het goed en nobel is mens te zijn, is ver te zoeken. De morbide wangedrochten van de moderne kunst vertolken het verlies van geloof in de zin van het bestaan.

 

Spiritualiteit: een weg uit de zinloosheid

Ons bestaan is altijd een onvolmaakt bestaan en is vooral een niet-bestaan. We bestaan meer niet dan wel. Ons bestaan is als een vlammetje dat even opflakkert en alweer uitdooft. Er zijn meer dingen die we niet zijn dan die we wel zijn. Al het andere in de wereld kunnen we waarnemen, maar zijn we niet. Alle individuen zijn van elkaar en van de wereld gescheiden. We kunnen ze weliswaar waarnemen, er aandacht aan besteden, ze aanvoelen, ons inleven, maar ze blijven wezenlijk gescheiden. We leven temidden van verschijnselen maar we kennen de achterliggende werkelijkheid niet. We weten niet eens wat er omgaat in de persoon naast ons, en vaak leven we automatisch en onaandachtig en weten niet eens wat er omgaat in onszelf. Wij leiden dus een zeer gedeeltelijk bestaan, voor het grootste deel onwetend en afgescheiden van de wereld, opgesloten binnen de nauwe grenzen van de eigen tijdelijkheid.

Spiritualiteit reikt voorbij de grenzen van het beperkte en behoeftige menselijke bestaan. De Chinese filosoof Chuang Tsu wees erop dat de aarde groot is maar dat het kleine stukje oppervlak onder onze voeten volstaat om in de wereld te staan. Maar wat zou de waarde van het leven nog zijn, zo vroeg hij zich af, als we alle grond rondom onze voeten zouden wegnemen? De mens heeft meer nodig dan het stukje grond onder zijn voetzolen. Zijn bewustzijn breekt geleidelijk uit de enge begrenzingen van het eigen lichaam naar zijn onmiddellijke omgeving, naar bekende en onbekende medemensen en uiteindelijk naar het hele leven en naar het universum. En ook dat volstaat nog niet voor een zoekende geest. Spiritualiteit plaatst het tijdelijke leven in het kader van een allesomvattende werkelijkheid waarin het individuele leven zijn ultieme bestemming vindt. Een mens zonder spiritualiteit, net als een cultuur zonder spiritualiteit, komt uiteindelijk in de leegte, de zinloosheid en de depressie terecht. Een leven van persoonlijke genietingen en genoegdoeningen kan immers nooit tot zingeving leiden. De vele religies op aarde zijn evenzovele wegen die de mens op zijn zoektocht naar zinvolheid heeft bewandeld.

Spiritualiteit spreekt van een verlangen om te bestaan. Elke spiritualiteit en elke religie spreekt over eerbied voor het bestaan, over verering van het bestaan en over verlangen naar méér bestaan. Het bestaan wordt als heilig gezien. Spiritualiteit vloeit voort uit een bewustzijn dat ruimer is en een gevoeligheid die dieper gaat dan de indrukken en gewaarwordingen die uit de lichamelijke functies voortkomen. Het bewustzijn reikt tot voorbij de grenzen van het fysieke bestaan tot in een werkelijkheid die onbegrensd is. Het is in die werkelijkheid dat het leven zijn bestemming moet vinden.

Spiritualiteit of religie zijn geen alternatieve wetenschap voor het verklaren van de wereld, gaan niet over concrete noden of behoeften van het leven en bieden geen psychologische technieken om aan bepaalde bewuste of onbewuste wensen te voldoen of gelukkig te worden. Er kan dus ook geen conflict tussen spiritualiteit en wetenschap zijn. Wetenschap gaat immers over het begrijpen van de wereld terwijl spiritualiteit gaat over het beleven van de wereld. Het feit dat de wetenschap deze beleving niet kan waarnemen, betekent niet dat zij niet zou bestaan of dat zij in strijd zou zijn met de wetenschap. Net zoals een fysiologische beschrijving van een bloem niet in strijd kan zijn met de beleving van de schoonheid van die bloem, kan een wetenschappelijke theorie van het ontstaan van de wereld of van de evolutie niet in strijd zijn met de beleving van het leven. De beleving van het mysterie van het leven kan wel dieper en intensiever worden door een wetenschappelijke studie van het leven. Een spirituele beleving is overtuigd van de betekenis en de zin van het leven, hoewel dat wetenschappelijk nooit aangetoond kan worden. Het doet er daarbij niet toe of die spiritualiteit ingevuld wordt als een relatie met een persoonlijke god, met vele goden of met een niet-uitgebeeld, bovenpersoonlijk (transpersoonlijk) kosmisch geheel of bewustzijn. Het kan daarbij ook niet gaan om het geloven van dogma’s of zogenaamde waarheden. Het gaat niet om het kennen of geloven van feitelijke waarheden zoals in de wetenschap, maar om het vertrouwen dat de dingen niet zinloos zijn. Wij kunnen het volmaakte zijn niet kennen, wij kunnen alleen vertrouwen dat dat onze bestemming is.

Het spirituele leven vloeit voort uit het besef van de beperkingen van het bestaan en het verlangen die beperkingen te overstijgen. Wij verlangen allemaal naar volmaaktheid: volmaakt gelukkig zijn, volmaakt gezond zijn, volmaakt weten, volmaakt liefhebben, volmaakt heel zijn… Dit verlangen wordt door psychologen als Freud en Lacan beschouwd als een verlangen naar een vermeende vroegere toestand van volmaakt gelukkig zijn, naar de symbiotische toestand in de baarmoeder. Het zou een verlangen zijn naar een verloren paradijs, naar een Eden waaruit we verjaagd zouden zijn, zoals beschreven wordt in mythen en scheppingsverhalen. Het zou dus een verlangen zijn om terug te keren naar een toestand die ooit bestaan heeft, een regressief verlangen naar een prepersonale toestand, d.i. een toestand vóór we tot bewustzijn gekomen zijn.

Men kan dit verlangen evenwel ook zien als een verlangen naar spirituele groei. Het verlangen naar een zijn waaraan niets ontbreekt, naar het eeuwige, volkomen goede zijn. Dit is wat de religieuze mens god noemt maar wat men ook gewoon een toestand van volmaakt bewustzijn zou kunnen noemen. In het voeden van dit verlangen naar een werkelijkheid die geen begrenzingen kent zou de mens zijn ultieme bestemming kunnen vinden. Dit is het spirituele, transrationele of transpersonale bewustzijn, dat men niet kan bereiken door terug te keren naar een vroegere toestand, maar door een voorwaartse ontwikkeling, een groei. Het is dan geen regressief verlangen maar een progressief verlangen dat op groei is gericht.

De moderne kunstproductie levert geen kunst meer omdat zij geen enkele spirituele boodschap meer bevat. Dat was juist de essentie van kunst: de mens spreken over een betekenis die verder reikt dan de onmiddellijke ervaring. Een object dat naar niets groters verwijst, kan hoogstens decoratie zijn. Kunst moet gaan over het ideale en het volmaakte dat in deze wereld nooit aanwezig is en daardoor juist is zij kunst. Kunst moet dus spiritueel zijn en omgekeerd kan spiritualiteit niet zonder kunst omdat kunst de enige “taal” is waarin over spiritualiteit kan worden gesproken. Dat is de grootheid van de werken van de grote meesters van het verleden. De muziek van Bach spreekt over de oneindigheid. Het gaat daarbij niet over een kunstenaar die “zijn gevoelens moet uiten”. Het uiten van gevoelens leidt tot een volkomen oninteressante kunst die niets te zeggen heeft dat de mens kan inspireren en verheffen omdat zij over de onvolmaaktheid van dit leven gaat. Kunst moet naar een volmaaktheid verwijzen, niet naar de kunstenaar, en de schoonheid van kunst moet overweldigend zijn als de eeuwigheid. Daardoor wordt nu al iets van de oneindigheid in het eindige leven van de mens aanwezig gemaakt …

 

 

Ken Wilber: de Einstein van het bewustzijn

 

De pre/trans-verwarring

Aangezien zowel het prepersonale als het transpersonale bewustzijn niet-rationele vormen van bewustzijn zijn, is er een gevaar voor verwarring. Dit is de zogenaamde pre/transverwarring, de verwarring tussen regressie en groei, een valkuil waar velen ingetrapt zijn. Een eerste mogelijk gevolg van deze verwarring is het reduceren van alle transpersonale ervaringen tot prepersonale toestanden. Dit is o.m. het standpunt van Freud en van de meeste wetenschappelijke denkers die alle transpersonale (spirituele, religieuze) realiteiten afwijzen als restverschijnselen van een prepersonaal bewustzijn. Een tweede mogelijke gevolg is een verheerlijking van alle prepersonale symbiotische bewustzijnsvormen en infantiel mythisch denken tot de status van spirituele of transpersonale toestanden. Dit is het geval voor o.a. Jung en met hem de New-Age beweging met haar uitgesproken anti-intellectualisme en haar romantisch-regressieve verheerlijking van het “luisteren naar het lichaam” en van infantiele symbiotische wensen, een zogenaamde terugkeer naar een geïdealiseerd lichamelijk/emotioneel bewustzijn, naar de zorgeloze wereld van het kind of de paradijselijke toestand van de primitieve mens waarmee de mens het contact verloren zou zijn. In beide gevallen wordt de vergissing gemaakt van een onderwaardering van het rationele, mentale, persoonlijke bewustzijn. Dit is de veel gehoorde stelling dat de mens te veel rationeel zou zijn, te veel in zijn hoofd zou zitten.

 

 

Naar inhoudsopgave